Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant sub 1] ,
[appellante sub 2],
1.RABOHYPOTHEEKBANK N.V.,
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
Uw lening(en) met nummer [nummer] . [nummer] en [nummer] bij Rabobank Hoorn-Midden Westfriesland worden algeheel afgelost per 23-04-2012.
(…)
“aanspraak denkt te kunnen maken op betaling, terwijl de schuld krachtens de geldende polis hypotheekbescherming is voldaan”.
(…) de polis is volgens Interpolis, zoals eerder aangegeven, wel wegens wanbetaling geroyeerd.
3.Beoordeling
grief 1betogen [appellanten] dat de rechtbank hun beroep op rechtsverwerking dan wel handelen in strijd met de redelijkheid en billijkheid door Rabobank en hun beroep op het vertrouwensbeginsel ten onrechte heeft verworpen. Zij voeren kort gezegd het volgende aan. Zij verkeerden na de verkoop van hun woning in de veronderstelling dat hun restschuld teniet was gegaan door de werking van de hypotheekbescherming, die in hun beleving specifiek tegen het risico van een restschuld was afgesloten. Rabobank heeft hen, met haar uitlatingen als hiervoor in 2.9, 2.11 en 2.14 vermeld, ruim een jaar in die veronderstelling gelaten. Ook het bericht van Interpolis omtrent de beëindiging van de verzekering als vermeld in 2.10 droeg bij aan hun veronderstelling dat hun schuld aan Rabobank was tenietgegaan. Als Rabobank hun onomwonden had meegedeeld dat zij nog een restschuld aan Rabobank hadden, dan hadden zij een aanvraag voor toepassing van de schuldsaneringsregeling voor natuurlijke personen gedaan en dan had Rabobank uitsluitend een zeer klein deel van de restschuld hebben kunnen innen, aldus [appellanten]
grief 2betogen [appellanten] dat Rabobank in de op haar rustende zorgplichten jegens [appellanten] tekort is geschoten. Voor zover de grief is gebaseerd op de stelling dat Rabobank aan [appellanten] een beleggingshypotheek heeft geadviseerd, althans aangeboden, faalt deze omdat ter zitting in hoger beroep is komen vast te staan dat het beleggingsproduct waarop [appellanten] doelen door hen in 2001 bij een derde (ASR) is afgesloten. Rabobank heeft hun uitsluitend drie hypothecaire geldleningen en een verzekering tegen het risico van arbeidsongeschiktheid en werkloosheid geadviseerd dan wel aangeboden. Van het adviseren of aanbieden van een complex product is geen sprake geweest.
mutatis mutandisvoor de derde geldleningsovereenkomst (2007). Na beëindiging van de activiteiten van de vof is [appellant sub 1] in 2006 een nieuwe onderneming gestart in [X] BV, waarvan hij de aandelen hield. Hij genoot in 2006 looninkomsten uit deze vennootschap tot een bedrag van € 81.762,- (zie memorie van grieven, productie 13, blad 2). Deze vennootschap is op 2 augustus 2007 gefailleerd, waarna [appellant sub 1] de onderneming heeft voortgezet in een andere vennootschap, waarvan de naam werd gewijzigd in Bouwbedrijf [X] BV. Om deze vennootschap een goede start te geven, zijn [appellanten] naar eigen zeggen de derde geldlening aangegaan. Over 2007 heeft [appellant sub 1] blijkens zijn aanslag inkomstenbelasting looninkomsten tot een bedrag van € 83.677 gehad (zie memorie van grieven, productie 14, blad 2). In aanmerking genomen dat [appellant sub 1] zichzelf ten laste van zijn eigen BV’s een loon van de genoemde omvang toekende, had het op de weg van [appellanten] gelegen om nader te onderbouwen dat bij de derde geldlening sprake was van overkreditering. Zij kunnen in dit verband niet volstaan met een verwijzing naar het negatieve belastbaar inkomen van [appellant sub 1] over 2006, nu dat werd veroorzaakt door de negatieve resultaten van de vof, die in de loop van 2006 was geëindigd. [appellanten] hebben ook niet toegelicht dat Rabobank op basis van de gegevens die [appellanten] haar verschafte had moeten begrijpen dat het loon dat [appellant sub 1] zichzelf had toegekend te hoog was of dat anderszins voorzienbaar was dat (ook) de tweede BV van [appellant sub 1] failliet zou gaan, zoals op 11 mei 2010 is gebeurd. Onjuist is voorts de stelling van [appellanten] dat Rabobank voor 2007 had moeten uitgaan van een (gezamenlijk) bruto-inkomen van € 61.251,-. Dit is het verzamelinkomen van [appellanten] over dat jaar, zo blijkt uit de aanslag inkomstenbelasting van [appellant sub 1] over 2007, waarin onder meer een (onbeperkt) te verrekenen te verlies is verrekend. Uitgaande van de door [appellant sub 1] gehanteerde formule voor overkreditering, was de maximale financieringslast voor [appellanten] in 2007 € 2.475,15 (0,355 x € 83.667/12). Gesteld noch gebleken is dat deze last werd overstegen.
grief 4zelfstandige betekenis. Deze grief faalt.