In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de teruggave van een Schipholpas aan een werknemer, [appellant], die deze pas was kwijtgeraakt door de beslissing van zijn werkgever, Schiphol Nederland B.V. (SNBV). De werknemer had zijn Schipholpas in 2008 ontvangen en werkte als schoonmaker/voorman bij SNBV, maar zijn pas werd ingenomen na vermoedens van misstanden. Het hof oordeelde dat SNBV de belangen van de werknemer ernstig had veronachtzaamd door geen rekening te houden met zijn situatie bij de beslissing om de pas in te nemen. Het hof stelde vast dat er een rechtsverhouding bestond tussen de werknemer en SNBV, waarbij de redelijkheid en billijkheid een belangrijke rol speelden. SNBV had de werknemer niet voldoende gehoord en had geen alternatieve sancties overwogen die minder ingrijpend waren. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en oordeelde dat de vordering van de werknemer tot teruggave van de Schipholpas moest worden toegewezen, mits zijn werkgever hem weer tewerkstelt bij SNBV. SNBV werd ook veroordeeld in de proceskosten.