ECLI:NL:GHAMS:2020:1055

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 maart 2020
Publicatiedatum
8 april 2020
Zaaknummer
23-002687-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van een jongere wegens onvoldoende duidelijkheid over vervallen vrijstelling van schoolbezoek

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een jongere geboren in 2002, was aangeklaagd voor het niet voldoen aan de verplichting om geregeld school te bezoeken, zoals voorgeschreven door de Leerplichtwet 1969. De tenlastelegging betrof de periode van 3 september 2018 tot en met 8 januari 2019, waarin de verdachte als leerling aan een school stond ingeschreven maar niet naar school ging.

Tijdens de zitting heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die een werkstraf van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, had geëist. De advocaat-generaal had ook bijzondere voorwaarden voorgesteld, waaronder het hebben van een dagbesteding en een meldplicht bij Jeugdbescherming Regio Amsterdam. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de tenlastelegging had begaan.

Het hof heeft vastgesteld dat er gedurende de tenlastegelegde periode en ook daarvoor en daarna geen adequate communicatie heeft plaatsgevonden tussen de verdachte, zijn moeder en de school. De verdachte was regelmatig ziekgemeld en er waren gesprekken geweest met de schoolarts. Het hof oordeelde dat de verdachte niet voldoende duidelijk was gemaakt dat de eerder gegeven vrijstelling van schoolbezoek was komen te vervallen. Ondanks de zorgelijke ontwikkeling van het niet naar school gaan, heeft het hof, in lijn met het standpunt van de raadsman, besloten de verdachte vrij te spreken van de tenlastelegging. Het vonnis van de kantonrechter is vernietigd en het hof heeft opnieuw recht gedaan door de verdachte vrij te spreken.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002687-19
datum uitspraak: 12 maart 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 1 juli 2019 in de strafzaak onder parketnummer
13-036779-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
12 maart 2020.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 03 september 2018 tot en met 08 januari 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, als jongere die de leeftijd van 12 jaren had bereikt, terwijl hij als leerling aan een school, te weten [school] stond ingeschreven, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969, deze school geregeld te bezoeken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van twee jaren en oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad van de Kinderbescherming, te weten het hebben van een dagbesteding en zich houden aan een meldplicht bij Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) met daarbij Toezicht en Begeleiding door JBRA.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe het volgende.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep leidt het hof af dat de verdachte niet alleen in de tenlastegelegde periode, maar ook daarvoor en daarna niet naar de school is gaan waar hij stond ingeschreven.
Uit de zich in het dossier bevindende e-mailberichten volgt dat de onderlinge communicatie tussen de verdachte en zijn moeder enerzijds en de school anderzijds niet optimaal is verlopen. Uit genoemde stukken volgt ook dat de verdachte altijd is ziekgemeld en er contact is geweest met de schoolarts en stukken van de kinderarts zijn overgelegd.
Uit een onweersproken e-mailbericht van 26 september 2018 van de teamleider van de school aan de moeder van de verdachte volgt dat op 19 september 2018 een gesprek tussen hen over de gezondheid van de minderjarige zoon van de verdachte heeft plaatsgevonden en dat de verdachte tot ongeveer december/januari (het hof begrijpt: december 2018/januari 2019) thuis zou kunnen werken.
Bij e-mailbericht van 27 november 2018 komt voornoemde teamleider op zijn eerdere e-mailbericht terug en wordt de moeder van de verdachte verzocht in gesprek te gaan met de schoolarts, Veilig Thuis en/of Jeugdbescherming over het welzijn van de verdachte.
Daarna volgt een leerplichtrapport van de Gemeente Amsterdam van 31 januari 2019 waaruit blijkt dat de zaak op 29 november 2018 is aangemeld en dat er vervolgens in de periode na eind november 2018 geen contact is geweest tussen de moeder van de verdachte en de verdachte enerzijds en Jeugdbescherming anderzijds en evenmin dat er in de opvolgende periode tot en met 8 januari 2019 enige actie of reactie vanuit Jeugdbescherming, noch richting de verdachte of zijn moeder, noch richting bureau Leerplicht heeft plaatsgevonden.
Gelet op deze ontwikkelingen is het hof van oordeel dat ook na 27 november 2018 aan de verdachte niet voldoende duidelijk is gemaakt dat de eerder gegeven vrijstelling van geregeld schoolbezoek was komen te vervallen.
Ofschoon het hof van oordeel is dat de nog immer niet aangevangen schoolgang van de verdachte een zeer zorgelijke ontwikkeling is, is het hof, overeenkomstig het standpunt van de raadsman, van oordeel dat de verdachte van het aan hem tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. J.H.C. van Ginhoven en mr. M.K. Durdu-Agema, in tegenwoordigheid van mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 maart 2020.