In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1968, was aangeklaagd voor het niet voldoen aan de verplichtingen van de Leerplichtwet 1969 met betrekking tot haar minderjarige zoon, die stond ingeschreven op een school. De tenlastelegging betrof de periode van 3 september 2018 tot en met 8 januari 2019, waarin de verdachte haar zoon niet naar school zou hebben gestuurd.
Tijdens de zitting heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. De advocaat-generaal eiste een voorwaardelijke geldboete van € 1000,00. Het hof heeft echter geconcludeerd dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Het hof baseert deze beslissing op de bevindingen uit het dossier en het verhandelde ter zitting. Er bleek dat de communicatie tussen de verdachte en de school niet optimaal was en dat de verdachte haar zoon altijd ziek had gemeld.
Het hof oordeelt dat de verdachte gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de vrijstelling van schoolbezoek op grond van artikel 11 onder d van de Leerplichtwet, gezien de omstandigheden en de communicatie met de school. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie tussen ouders, scholen en hulpverleningsinstanties in het kader van de Leerplichtwet.