ECLI:NL:GHAMS:2020:1054

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 maart 2020
Publicatiedatum
8 april 2020
Zaaknummer
23-003275-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van overtreding van de Leerplichtwet door gerechtvaardigd vertrouwen in vrijstelling van schoolbezoek

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1968, was aangeklaagd voor het niet voldoen aan de verplichtingen van de Leerplichtwet 1969 met betrekking tot haar minderjarige zoon, die stond ingeschreven op een school. De tenlastelegging betrof de periode van 3 september 2018 tot en met 8 januari 2019, waarin de verdachte haar zoon niet naar school zou hebben gestuurd.

Tijdens de zitting heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. De advocaat-generaal eiste een voorwaardelijke geldboete van € 1000,00. Het hof heeft echter geconcludeerd dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Het hof baseert deze beslissing op de bevindingen uit het dossier en het verhandelde ter zitting. Er bleek dat de communicatie tussen de verdachte en de school niet optimaal was en dat de verdachte haar zoon altijd ziek had gemeld.

Het hof oordeelt dat de verdachte gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de vrijstelling van schoolbezoek op grond van artikel 11 onder d van de Leerplichtwet, gezien de omstandigheden en de communicatie met de school. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie tussen ouders, scholen en hulpverleningsinstanties in het kader van de Leerplichtwet.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003275-19
datum uitspraak: 12 maart 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 1 juli 2019 in de strafzaak onder parketnummer
13-036778-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1968,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
12 maart 2020.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 03 september 2018 tot en met 08 januari 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, als degene die het gezag uitoefende over de jongere [kind], geboren op [geboortedag 2] 2002, althans als degene die zich met de feitelijke verzorging van de jongere [kind], geboren op [geboortedag 2] 2002, had belast, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere, die als leerling van een school, te weten [school], stond ingeschreven, deze school na inschrijving geregeld bezocht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering.
Vordering van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 1000,00, met een proeftijd van twee jaren.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe het volgende.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep leidt het hof af dat de minderjarige zoon van de verdachte niet alleen in de tenlastegelegde periode, maar ook daarvoor en daarna niet naar de school is gegaan waar hij stond ingeschreven.
Uit de zich in het dossier bevindende e-mailberichten volgt dat de onderlinge communicatie tussen de verdachte en de school niet optimaal is verlopen en dat dit eveneens het geval is tussen de verdachte en de verschillende hulpverleningsinstanties. Uit genoemde stukken volgt ook dat de verdachte haar zoon altijd heeft ziekgemeld en er contact is geweest met de schoolarts en stukken van de kinderarts zijn overgelegd.
Uit een onweersproken e-mailbericht van 26 september 2018 van de teamleider van de school aan de verdachte volgt dat op 19 september 2018 een gesprek tussen hen over de gezondheid van de minderjarige zoon van de verdachte heeft plaatsgevonden en dat de zoon van de verdachte tot ongeveer december/januari (het hof begrijpt: december 2018/januari 2019) thuis zou kunnen werken aan zijn schoolwerk. Hieruit concludeert het hof dat de verdachte op dat moment erop mocht vertrouwen dat zij haar zoon op goede grond, te weten wegens ziekte, thuis hield van school en dat de minderjarige op grond van artikel 11 onder d van de Leerplichtwet vrijgesteld was van schoolbezoek.
Bij e-mailbericht van 27 november 2018 komt voornoemde teamleider op zijn eerdere e-mailbericht terug en wordt de verdachte verzocht in gesprek te gaan met de schoolarts, Veilig Thuis en/of Jeugdbescherming over het welzijn van haar minderjarige zoon.
Daarna volgt een leerplichtrapport van de Gemeente Amsterdam van 31 januari 2019 waaruit blijkt dat de zaak op 29 november 2018 is aangemeld en dat er vervolgens in de periode na eind november 2018 geen contact is geweest tussen de verdachte en haar zoon enerzijds en Jeugdbescherming anderzijds en evenmin dat er in de opvolgende periode tot en met 8 januari 2019 enige actie of reactie vanuit Jeugdbescherming, noch richting de verdachte, noch richting bureau Leerplicht heeft plaatsgevonden.
Gelet op deze ontwikkelingen is het hof van oordeel dat ook na 27 november 2018 aan de verdachte niet voldoende duidelijk is gemaakt dat de eerder gegeven vrijstelling van geregeld schoolbezoek was komen te vervallen.
Ofschoon het hof van oordeel is dat de nog immer niet aangevangen schoolgang van de minderjarige zoon van de verdachte een zeer zorgelijke ontwikkeling is, is het hof, overeenkomstig het standpunt van de raadsman, van oordeel dat de verdachte van het aan haar tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. J.H.C. van Ginhoven en mr. M.K. Durdu-Agema, in tegenwoordigheid van mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 maart 2020.