ECLI:NL:GHAMS:2020:1021
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Afwijzing schorsingsverzoek voorlopige hechtenis in verband met COVID-19
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 april 2020 in raadkamer een beschikking gegeven op het verzoek van de verdachte tot schorsing van zijn voorlopige hechtenis. De verdachte, geboren in Turkije in 1981 en thans verblijvend in het Justitieel Complex Zaanstad, had verzocht om schorsing van zijn voorlopige hechtenis in het licht van de uitbraak van het COVID-19 virus. Tijdens de zitting in raadkamer was de verdachte via videoconferentie aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.C. Polat, en de advocaat-generaal was ook aanwezig.
Het hof heeft de stukken met betrekking tot de voorlopige hechtenis en het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 22 oktober 2019 in overweging genomen. Het hof oordeelde dat het belang van de verdachte bij invrijheidstelling niet opweegt tegen de gewichtige redenen van maatschappelijke veiligheid die in het bevel tot zijn gevangenhouding zijn aangewezen. Ondanks de mogelijkheid van vertraging in de strafzaak door het COVID-19 virus, was er geen reden om te concluderen dat er geen uitzicht was op een inhoudelijke behandeling binnen afzienbare tijd. Het hof verwees naar een eerdere afwijzing van een vergelijkbaar verzoek op 10 maart 2020.
Uiteindelijk heeft het hof het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen. Deze beschikking is gegeven door de voorzitter, mr. L.I.M. van Bergen, en de raadsheren mrs. M. Iedema en M. Senden, in tegenwoordigheid van griffier mr. S. Grote Ganseij. De advocaat-generaal heeft de beschikking ter kennis van de verdachte gebracht.