ECLI:NL:GHAMS:2020:1020

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 april 2020
Publicatiedatum
6 april 2020
Zaaknummer
13/281851-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schoringsverzoek voorlopige hechtenis in verband met COVID-19

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 april 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een verdachte die in voorlopige hechtenis was genomen. De verdachte, geboren in Italië en thans verblijvende in de penitentiaire inrichting Zwolle, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 19 februari 2020, die het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis had afgewezen. Tijdens de behandeling in raadkamer heeft de raadsman van de verdachte een mondeling schorsingsverzoek ingediend, waarbij werd aangevoerd dat de behandeling van de strafzaak vertraging zou oplopen door de maatregelen ter voorkoming van de verspreiding van het COVID-19 virus. De verdediging stelde ook dat de gezondheid van de verdachte in gevaar zou komen door de omstandigheden in de penitentiaire inrichting.

Het hof heeft de argumenten van de verdediging overwogen, maar kwam tot de conclusie dat de bezwaren tegen de voorlopige hechtenis niet opwegen tegen de maatschappelijke veiligheid. Het hof heeft zich verenigd met de motivering van de rechtbank en vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat de COVID-19 maatregelen in de penitentiaire inrichting niet adequaat waren. Daarom heeft het hof het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen, evenals het beroep tegen de beslissing van de rechtbank, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

De beschikking is gegeven door de voorzitter en twee raadsheren in raadkamer, en de advocaat-generaal heeft de beschikking ter kennis van de verdachte gebracht. De uitspraak benadrukt de afweging tussen persoonlijke belangen van de verdachte en de maatschappelijke veiligheid in het kader van de voorlopige hechtenis.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM,
MEERVOUDIGE STRAFKAMER, RAADKAMER
BESCHIKKINGin raadkamer op het hoger beroep in de zaak van
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Italië) op [geboortedag] 1994,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans verblijvende in het huis van bewaring PI Zwolle,
tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 19 februari 2020, voor zover houdende afwijzing van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.

De feiten en de rechtsgang

Het hof heeft kennis genomen van de akte van de griffier van de rechtbank Amsterdam van 24 februari 2020, waarbij namens de verdachte hoger beroep is ingesteld tegen voormelde beslissing van die rechtbank.
Het hof heeft gezien de beslissing waarvan beroep en heeft kennis genomen van de stukken betrekking hebbend op de voorlopige hechtenis van de verdachte en heeft gehoord de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte, mr. E.S.G. Roethof.
Bij de behandeling in raadkamer heeft de raadsman namens de verdachte een mondeling schorsingsverzoek gedaan.

De beoordeling

Het hof verenigt zich met de beslissing waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en de gronden waarop deze berust.
Het hof sluit zich met betrekking tot de ernstige bezwaren aan bij de motivering van de rechtbank dienaangaande bij beslissing van 19 februari 2020 en neemt deze over.
De verdediging heeft aangevoerd dat de behandeling van de strafzaak vertraging zal oplopen vanwege de maatregelen genomen ter voorkoming van de verspreiding van het COVID-19 virus. Hoewel niet onaannemelijk is dat de strafzaak van de verdachte later zal worden behandeld vanwege de uitbraak van het virus, is dit op zichzelf niet een zodanig zwaarwegend persoonlijk belang dat de voorlopige hechtenis van de verdachte reeds om die reden dient te worden geschorst.
De verdediging heeft tevens aangevoerd dat het schorsingsverzoek dient te worden toegewezen, omdat de gezondheid van verdachte vanwege het COVID-19 virus gevaar loopt in de penitentiaire inrichting. Het hof is van oordeel dat thans onvoldoende is onderbouwd dat binnen de penitentiaire instelling geen toereikende COVID-19 virus maatregelen zijn getroffen.
Mede gelet op het vorengaande is het hof van oordeel dat het door de verdachte mondeling gedane verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis moet worden afgewezen, omdat het belang dat de verdachte heeft bij haar invrijheidstelling niet opweegt tegen de gewichtige redenen van maatschappelijke veiligheid die in het bevel tot haar gevangenhouding zijn aangewezen, welke ook thans nog grond geven tot voortduring van haar vrijheidsbeneming.

De beslissing

Het hof:
WIJST AF het beroep tegen de bestreden beslissing, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
WIJST AF het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Deze beschikking is gegeven op 1 april 2020 in raadkamer van dit hof door
mr. L.I.M. van Bergen, voorzitter,
mrs. M. Iedema en M. Senden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S. Grote Ganseij als griffier.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van de verdachte.
Amsterdam, 1 april 2020,
de advocaat-generaal