ECLI:NL:GHAMS:2020:1019

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 april 2020
Publicatiedatum
6 april 2020
Zaaknummer
15/153134-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsingsverzoek voorlopige hechtenis in verband met COVID-19

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 april 2020 in raadkamer uitspraak gedaan over een schorsingsverzoek van de voorlopige hechtenis van de verdachte, die in het huis van bewaring Justitieel Complex Zaanstad verblijft. De verdachte was in hoger beroep gegaan tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, die op 27 februari 2020 het verzoek tot opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis had afgewezen. Tijdens de zitting in raadkamer is de verdachte via videoconferentie gehoord, waarbij zijn raadsvrouw, mr. M.G.C. van Riet, een mondeling schorsingsverzoek heeft ingediend.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank beoordeeld en kennisgenomen van de relevante stukken. De verdachte was betrokken bij een zaak waarin een grote hoeveelheid cocaïne en wapens in een gehuurde loods werd aangetroffen. Het hof oordeelde dat er ernstige bezwaren waren tegen de verdachte, die samen met anderen betrokken zou zijn bij de handel in verdovende middelen. De vrees bestond dat de verdachte bij vrijlating opnieuw in de criminaliteit zou vervallen, wat een gevaar voor de samenleving zou opleveren.

Bij de belangenafweging tussen de maatschappelijke belangen en de persoonlijke belangen van de verdachte, oordeelde het hof dat de maatschappelijke belangen zwaarder wogen. Het hof verwierp het argument van de raadsvrouw dat de COVID-19 situatie in de penitentiaire instelling onvoldoende maatregelen bood, en ook de wens van de verdachte om voor zijn moeder te zorgen werd niet als voldoende reden gezien voor schorsing. Uiteindelijk wees het hof zowel het beroep tegen de beschikking als het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM,
MEERVOUDIGE STRAFKAMER, RAADKAMER
BESCHIKKINGin raadkamer op het hoger beroep in de zaak van
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1965,
wonende te [adres],
thans verblijvende in het huis van bewaring Justitieel Complex Zaanstad,
tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar van 27 februari 2020, houdende afwijzing van het verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte. Het hof verstaat het hoger beroep aldus, dat het hoger beroep enkel is gericht tegen de opheffing van de voorlopige hechtenis en dat in raadkamer een mondeling schorsingsverzoek is gedaan.

De feiten en de rechtsgang

Het hof heeft kennis genomen van de akte van de griffier van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar van 28 februari 2020, waarbij namens de verdachte hoger beroep is ingesteld tegen voormelde beschikking van die rechtbank.
Het hof heeft gezien de beschikking waarvan beroep en heeft kennis genomen van de stukken betrekking hebbend op de voorlopige hechtenis van de verdachte en heeft gehoord de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door diens raadsvrouw mr. M.G.C. van Riet.
In verband met de uitbraak van het COVID-19 virus is de verdachte via een
videoconferentie in raadkamer gehoord.
Bij de behandeling in raadkamer heeft de raadsvrouw namens de verdachte een mondeling schorsingsverzoek gedaan.

De beoordeling

Het hof verenigt zich met de beschikking waarvan beroep, en de gronden waarop deze berust.
In de loods die de verdachte huurde is een grote hoeveelheid cocaïne en ook wapens aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat hij in de loods kwam en dat is bevestigd door de medeverdachte. Gelet op het vorengaande acht het hof ernstige bezwaren aanwezig voor alle feiten zoals vermeld op de vordering inbewaringstelling.
Er zijn ernstige bezwaren dat de verdachte samen met anderen betrokken is bij het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid verdovende middelen. De hoeveelheid aangetroffen verdovende middelen wijst op professionele en grootschalige handel. In een dergelijk geval is de vrees gerechtvaardigd dat de verdachte bij vrijlating opnieuw zich daarmee bezig zal houden en aldus een gevaar vormt voor de gezondheid of veiligheid van personen en/of zich schuldig zal maken aan een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld. De recidivegrond wordt daarom gehandhaafd.
Ten aanzien van het mondeling ingediende schorsingsverzoek is het hof van oordeel dat het maatschappelijk belang bij de gevangenhouding van de verdachte dient te prevaleren boven zijn persoonlijke belang bij invrijheidstelling. Het hof betrekt bij deze belangenafweging met name ook de aard van de gronden waarop de voorlopige hechtenis berust. Ten aanzien van hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd omtrent het COVID-19 virus overweegt het hof als volgt. Het hof
is van oordeel dat thans onvoldoende is onderbouwd dat binnen de penitentiaire instelling geen toereikende COVID-19 maatregelen zijn getroffen. Het hof begrijpt daarnaast de wens van de verdachte om zijn moeder te verzorgen maar is van oordeel dat dat op zichzelf geen aanleiding vormt om tot schorsing over te gaan.

De beslissing

Het hof:
WIJST AF het beroep tegen de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof is onderworpen.
WIJST AF het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Deze beschikking is gegeven op 1 april 2020 in raadkamer van dit hof door
mr. L.I.M. van Bergen, voorzitter,
mrs. M. Iedema en M. Senden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S. Grote Ganseij als griffier.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van de verdachte.
Amsterdam, 1 april 2020,
de advocaat-generaal