ECLI:NL:GHAMS:2019:949

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2019
Publicatiedatum
22 maart 2019
Zaaknummer
200.246.947/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een kandidaat-notaris met betrekking tot de verkoopvolmacht en de uitbetaling van de verkoopopbrengst

In deze zaak gaat het om een klacht tegen een kandidaat-notaris, ingediend door twee klagers, die zich beklaagden over de wijze waarop de kandidaat-notaris een verkoopvolmacht heeft behandeld. De klacht bestond uit drie onderdelen: ten eerste, klager 2 was niet bevoegd om de verkoopvolmacht te ondertekenen omdat zijn goederen onder bewind waren gesteld; ten tweede, het pand was zonder overleg met klager 2 verkocht en geleverd aan koper 2; en ten derde, het aandeel van de verkoopopbrengst had bij de notaris in depot moeten blijven en mocht niet worden uitgekeerd. De kamer voor het notariaat had de klacht eerder ongegrond verklaard, en het hof bevestigde deze beslissing. Het hof oordeelde dat de kandidaat-notaris, na te hebben vastgesteld dat de goederen van klager 2 onder bewind stonden, de bewindvoerders had betrokken en hen een goedkeuringsbesluit had laten ondertekenen. Hierdoor was de verkoopvolmacht geldig. Het hof oordeelde verder dat de kandidaat-notaris mocht vertrouwen op de bevoegdheid van de advocaat van klagers, en dat er geen depot hoefde te worden aangehouden. De beslissing van de kamer werd bevestigd, en de klacht werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.246.947/01 NOT
nummer eerste aanleg : 18-26
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 26 maart 2019
inzake
1. [B.V. 1] ,
gevestigd te [plaats] ,
2. [klager 2] ,
wonend te [plaats] ,
appellanten,
gemachtigde sub 1: [klager 2] voornoemd,
tegen
mr. [naam] ,
kandidaat-notaris te [plaats] ,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellanten (hierna: klagers, respectievelijk klager 1 en klager 2) hebben op 2 oktober 2018 een beroepschrift – met bijlage – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag (hierna: de kamer) van 26 september 2018 (ECLI:NL:TNORDHA:2018:16). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klagers tegen geïntimeerde (hierna: de kandidaat-notaris) ongegrond verklaard
.
1.2.
De kandidaat-notaris heeft op 30 november 2018 een verweerschrift – met bijlagen – bij het
hof ingediend.
1.3.
Klagers hebben op 6, 20 en 24 december 2018 en 2 januari 2019 nog aanvullende stukken
ingediend.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 10 januari 2019. [klager 2]
en de kandidaat-notaris, vergezeld van haar kantoorgenoot notaris de heer mr. [naam] , zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de kandidaat-notaris aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota. Desgevraagd heeft de kandidaat-notaris ter zitting verklaard geen bezwaar te hebben tegen toelating van de (deels te laat) ingediende aanvullende stukken van klagers. Het hof zal deze stukken derhalve in de beoordeling betrekken.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
3.2.1.
Klager 2 en [naam] (hierna: [de heer Y] ) zijn als makelaars via hun respectieve holdingmaatschappijen [naam] (hierna ook: B.V. 1) en [naam] (hierna: B.V. 2) gaan samenwerken. Daartoe hebben zij [naam] (hierna: [BV Z] ) opgericht. B.V. 1 en B.V. 2 hielden elk vijftig procent van de geplaatste aandelen in [BV Z] .
3.2.2.
[BV Z] was gevestigd in een pand aan de [plaats] (hierna: het pand). Het pand was gezamenlijk eigendom van B.V. 1 en B.V. 2.
3.2.3.
In 2014 hebben klager 2 en [de heer Y] (namens hun respectieve B.V.’s) besloten hun samenwerking te beëindigen. De onderhandelingen daarover hebben geleid tot een ‘memorandum of understanding’, een overeenkomst die op 2 juni 2016 door hen namens beide B.V.’s is ondertekend. In deze overeenkomst staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“1. De Verkoper[hof: B.V. 2]
is bereid de Aandelen aan de Koper[hof: B.V. 1]
te verkopen, gelijk de Koper bereid is de Aandelen van de Verkoper te kopen, met inachtneming van het bepaalde in deze Memorandum of Understanding.
(..)
4. De Koopprijs zal (..) in contanten worden voldaan op de datum van levering van de Aandelen (..) en het restant van de Koopprijs wordt omgezet in een lening van Verkoper aan Koper. (..)
(..)
6. Verkoper heeft het recht om vanaf 1 januari 2017 een hypotheek tweede in rang te vestigen op het aandeel van Koper in het Pand tot meerdere zekerheid van de inlossing van de Lening. De kosten hiervan komen voor rekening van Verkoper.”
3.2.4.
In juli 2016 hebben de B.V.’s een koopovereenkomst voor de aandelen gesloten. De door B.V.1 te betalen koopprijs van de aandelen is door de ingeschakelde deskundige vastgesteld op
€ 127.313,-.
3.2.5.
Op 20 februari 2017 heeft klager 2 een ongeluk gehad, waarna hij in coma heeft gelegen.
3.2.6.
Bij beschikking van 9 maart 2017 van de rechtbank [plaats] zijn de goederen die (zullen) toebehoren aan klager 2 onder bewind gesteld wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand en zijn de zus van klager 2, [naam] , en de partner van klager 2, [naam] , tot bewindvoerders benoemd.
3.2.7.
Bij vonnis van 16 maart 2017 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank [plaats] B.V. 1 veroordeeld aan B.V. 2 medewerking te verlenen aan de vestiging van een recht van hypotheek tweede in rang op het onverdeeld aandeel van B.V. 1 in het pand.
3.2.8.
Op 30 maart 2017 is ten overstaan van een collega van de kandidaat-notaris, mr. [naam] , het recht van hypotheek (tweede in rang) gevestigd op het onverdeeld aandeel van B.V.1 in het pand.
3.2.9.
Op 11 april 2017 is het faillissement van [BV Z] uitgesproken.
3.2.10.
Bij vonnis van 23 juni 2017 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank [plaats]
B.V.1 veroordeeld om binnen acht dagen na betekening van het vonnis medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van het pand aan [koper 1] voor een koopsom van € 700.000,- onder de voorwaarden dat (i) de hypotheek op het pand ten gunste van B.V. 2 bij levering wordt doorgehaald en (ii) het aandeel van B.V. 1 in de verkoopopbrengst van het pand onder de notaris zal blijven totdat in een bodemprocedure over de verdeling daarvan is geoordeeld of zoveel eerder als partijen gezamenlijk de notaris met een eensluidend verzoek om uitbetaling vragen.
3.2.11.
Op een gegeven moment is de koopovereenkomst tussen de B.V.’s en [koper 1] ontbonden en is het pand (bij mondelinge overeenkomst) verkocht aan [koper 2] In februari 2018 hebben beide advocaten van de B.V.’s en het kantoor waar de kandidaat-notaris werkzaam is per e-mail met elkaar gecommuniceerd over de levering aan [koper 2] In die e-mails staat, voor zover hier van belang, het volgende:
E-mail van 12 februari 2018 van de advocaat van B.V.2 aan notaris mr. [naam] (hierna: mr. [notaris] ), in cc aan de advocaat van B.V.1:
“Partijen zijn eruit met beslaglegger, mevrouw (..) namens de boedel van [BV Z]
Doel is deze week of zonodig volgende week de levering af te ronden, (daarna zijn er schoolvakanties).
(..)”
E-mail van 12 februari 2018 van de advocaat van B.V. 1 ( [mr. X] , werkzaam bij [naam kantoor] te [plaats] ) aan mr. [notaris] en aan de advocaat van B.V. 2:
“ [naam][hof: kantoorgenoot]
zit ziek thuis. Om die reden pak ik deze zaak even op. Ik begrijp dat we de zaak deze week kunnen afhandelen.
Ik stel voor dat we voorafgaand aan de levering van het pand een algehele afrekening voor partijen maken, zodat een ieder voor de levering weet waar hij/zij aan toe is en we achteraf geen discussies kunnen krijgen. (..)
@mevrouw [notaris] , stuurt u ons de nieuwe versie van de leveringsakte toe?”
E-mail van 22 februari 2018 van de kandidaat-notaris aan beide advocaten:
“Conform uw beider verzoek bijgaand het gewijzigde ontwerp van de nota van afrekening van beide partijen (bijlagen). Streefdatum voor aktepassering is 23 februari 2018. Hiervoor dien ik het volgende te ontvangen:
- akkoord op de nota van afrekening;
- akkoord op het ontwerp van de akte van levering;
- akkoord van [naam]hof: B.V. 2]
dat bij ontvangst van het bedrag van€ 79.048,78 de ondertekende royementsvolmacht voor de doorhaling van de hypotheek gebruikt mag worden;
- instructie dat naar de koper de stukken toegezonden dienen te worden;
- definitieve opgave van de bank en akkoord royement in verband met gewijzigde transportdatum.
Ik zal de bank nader berichten zodra ik akkoord heb op de eerste 4 genoemde punten. (..)”
E-mail van 23 februari 2018 van de kandidaat-notaris aan beide advocaten:
“Inmiddels heb ik van de heer (..)[hof: de advocaat van B.V. 2]
akkoord gekregen op (..) punten. Graag ontvang ik nog een akkoord van de kant van [naam][hof: B.V. 1].
Na ontvangst van het akkoord zal ik de overige partijen informeren en een definitieve datum inplannen voor de overdracht, mits ik in het bezit ben van de (gelegaliseerde) volmacht van de heer [naam][hof: klager 2]
.
(..)”
E-mail van 23 februari 2018 van de kandidaat-notaris aan de advocaat van B.V. 1:
“In aanvulling (..) nog het volgende.
Aangezien is gebleken dat de goederen van de heer [naam][hof: klager 2]
nog onder bewind staan, dient er een goedkeuringsbesluit door de beide bewindvoerders ondertekend te worden alvorens de leveringsakte gepasseerd kan worden.
Inmiddels heb ik contact met beide bewindvoerders gehad en het besluit ter ondertekening naar hen toegestuurd.
In verband met deze extra werkzaamheden voor het goedkeuringsbesluit zijn wij genoodzaakt extra kosten in rekening te brengen. Bijgaand zend ik u dan ook een nieuwe versie van de nota van afrekening toe (bijlage), onder uitdrukkelijke verwijzing naar hetgeen ik in onderstaande e-mail ten aanzien van de opgave van de bank en de passeerdatum heb vermeld.
Voor de goede orde wijs ik u erop dat de akte van levering niet ondertekend kan worden zonder dat wij in het bezit zijn van het ondertekende goedkeuringsbesluit.
Graag ontvang ik uw akkoord op de punten zoals aangegeven in onderstaande mail en de bijgevoegde bijlage.”
E-mail van 25 februari 2018 van de advocaat van B.V. 1 aan de kandidaat-notaris:
“Akkoord.”
3.2.12.
Op 26 februari 2018 heeft klager 2 op het notariskantoor een verkoopvolmacht ondertekend.
3.2.13.
Bij e-mailbericht van 26 februari 2018 heeft de kandidaat-notaris aan beide advocaten bericht:
“Met de koper is een afspraak gemaakt voor de ondertekening van de leveringsakte voor donderdag 1 maart a.s. om 09:30 uur.
Bijgaand zend ik u de definitieve nota van afrekening. Graag ontvang ik uw akkoord hierop. Volledigheidshalve merk ik hierbij op dat we alleen kunnen passeren als we van alle partijen akkoord hebben op de nota van afrekening.
Tevens ontvang ik graag akkoord van [naam][hof: B.V. 2]
dat bij ontvangst van het bedrag van € 78.997,07 de ondertekende royementsvolmacht voor de doorhaling van de hypotheek gebruikt mag worden.”
Beide advocaten hebben de kandidaat-notaris per e-mail (van 26 respectievelijk 27 februari 2018) bericht dat hun cliënten akkoord zijn.
3.2.14.
Op 1 maart 2018 heeft de kandidaat-notaris, als waarnemer van mr. [notaris] , de akte van koop en levering gepasseerd. Hierbij is het pand verkocht en geleverd aan [koper 2] voor de prijs van € 700.000,-.

4.Standpunt van klagers

De klacht van klagers bestaat uit de volgende drie onderdelen.
i. Klager 2 was niet bevoegd om de verkoopvolmacht te ondertekenen, aangezien de goederen van klager 2 ten tijde van ondertekening onder bewind waren gesteld. Volgens klagers hadden de bewindvoerders de verkoopvolmacht mede moeten ondertekenen. Daarnaast was er op 23 maart 2017 een aandeelhoudersbesluit getekend door beide bewindvoerders, waarin was bepaald dat de partner van klager 2 voor onbepaalde tijd als bestuurder werd belast met het gehele bestuur van B.V.1.
ii. Het pand is zonder overleg met klager 2 en/of (vaststellings-)overeenkomst aan [koper 2] verkocht en geleverd.
iii. Het aandeel van de verkoopopbrengst van klagers had bij de notaris in depot moeten blijven en had niet uitgekeerd mogen worden. Aan de kant van klagers was geen sprake van eensluidendheid. Er is geen vaststellingsovereenkomst getekend. Een bodemprocedure was voor klagers de enige optie. Hierdoor hebben klagers minimaal € 78.997,07 schade opgelopen (hoogte vordering B.V. 2 op B.V. 1).
Volgens klager 2 heeft noch hij noch de bewindvoerder formeel opdracht gegeven aan een advocaat van [naam kantoor] om namens hem te onderhandelen. [mr. X] is een stiefbroer van klager 2 en heeft zich met de beste bedoelingen opgeworpen als advocaat voor klagers (een en ander zonder een declaratie te sturen aan klagers).

5.Standpunt van de kandidaat-notaris

De kandidaat-notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de kandidaat-notaris wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Klachtonderdelen i. en ii.
6.1.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat de kandidaat-notaris, nadat zij constateerde dat de goederen van klager 2 nog onder bewind stonden, beide bewindvoerders in het proces heeft betrokken en hen een goedkeuringsbesluit heeft laten ondertekenen waarbij de verkoop en levering aan [koper 2] voor de prijs van
€ 700.000,- werd goedgekeurd, alsmede de vertegenwoordigingsbevoegdheid van klager 2 werd bekrachtigd. Van de verkoopvolmacht kon en mocht de kandidaat-notaris derhalve gebruik maken. Het valt de kandidaat-notaris niet aan te rekenen dat zij niet op de hoogte was het aandeelhoudersbesluit van 23 maart 2017. Als onweersproken staat immers vast dat dit besluit nimmer in een openbaar register is ingeschreven, dan wel destijds ter hand is gesteld aan de kandidaat-notaris. Overigens heeft de ‘tijdelijke’ bestuurder, die dus ook één van de bewindvoerders was, door ondertekening van het goedkeuringsbesluit toestemming verleend voor de transactie.
6.2.
Het hof passeert de stelling van klager 2 dat hij niet wist dat het pand inmiddels aan een andere partij (mondeling) was verkocht. De relevantie van deze stelling heeft klager 2 in het licht van de hiervoor als vaststaand beschreven feiten onvoldoende onderbouwd. De levering van het pand aan [koper 2] is uiteindelijk geschied op basis van een schriftelijke opdracht aan de kandidaat-notaris van zowel de advocaat van klagers als de advocaat van
B.V. 2. Met de kamer is het hof van oordeel dat de kandidaat-notaris mocht vertrouwen op de bevoegdheid van de advocaat van klagers. Klagers hebben niet gesteld dat zij op enig moment aan de kandidaat-notaris, dan wel aan de wederpartij hebben laten weten dat de namens hen optredende advocaat niet bevoegd zou zijn geweest om hen te vertegenwoordigen in de (hen bekende) onderhandelingen en/of bij te staan bij de opdracht aan de notaris.
6.3.
Het voorgaande betekent dat de klachtonderdelen i. en ii. ongegrond zijn.
Klachtonderdeel iii.
6.4.
Ten aanzien van dit klachtonderdeel heeft de kamer het volgende overwogen. Vast is komen te staan dat de koopovereenkomst met [koper 1] was ontbonden. Door deze ontbinding konden aan het vonnis van 23 juni 2017 geen rechten meer worden ontleend en was er een nieuwe situatie ontstaan. Uit de stukken is gebleken dat de kandidaat-notaris toestemming van beide advocaten had voor de levering aan [koper 2] De advocaat (van klagers) is akkoord gegaan met de nota van afrekening, waarin stond vermeld dat uit het verkoopsaldo een bedrag van € 78.997,07 zou worden uitgekeerd wegens de vordering die B.V. 2 had op B.V. 1. Ook was er van de hypotheekbank toestemming om na voldoening van de hypothecaire vordering, de hypotheek door te halen. Tijdens de zitting (eerste aanleg) heeft de zus van klager 2 nog verklaard dat zij er van op de hoogte was dat de advocaat namens klagers onderhandelde. Nu de kandidaat-notaris toestemming van de advocaten van de B.V.’s had (en zij van hun bevoegdheid uit mocht gaan), hoefde er geen depot te worden aangehouden. De kandidaat-notaris heeft zorgvuldig gehandeld. Dit klachtonderdeel is door de kamer ongegrond bevonden.
6.5.
Het hof verenigt zich met dit oordeel van de kamer en de gronden waarop het berust. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die een ander oordeel rechtvaardigen.
6.6.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.7.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.W.M. Tromp, H.T. van der Meer en T.K. Lekkerkerker en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2019 door de rolraadsheer.