In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 maart 2019 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.P. Hellinga. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een civiele procedure die liep bij het Gerechtshof Den Haag, waarbij de verzoeker zich benadeeld voelde door de houding van de rechters tijdens eerdere zittingen. De verzoeker stelde dat de raadsheren, mr. D.A. Schreuder, mr. D. Aarts en mr. S.H.M.A. Dumoulin, niet onpartijdig waren en dat hun opmerkingen tijdens de zittingen de indruk wekten dat de verzoeker zou verliezen. Het wrakingsverzoek werd op 2 januari 2019 ingediend, maar de wrakingskamer oordeelde dat het verzoek te laat was, aangezien de verzoeker al eerder op de hoogte was van de feiten die aan het verzoek ten grondslag lagen. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 7 maart 2019, waarbij de verzoeker en zijn advocaat hun standpunt toelichtten. De gewraakte raadsheren gaven een schriftelijke reactie en verschenen ter zitting om hun standpunt te verdedigen. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve gronden waren voor de vrees van de verzoeker voor partijdigheid van de rechters. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd genomen op basis van de overwegingen dat de rechters vermoed worden onpartijdig te zijn en dat de verzoeker niet tijdig had gereageerd op de omstandigheden die hij als problematisch beschouwde. Het hof oordeelde dat de verzoeker niet had aangetoond dat er sprake was van (de schijn van) vooringenomenheid en wees het verzoek tot wraking af.