ECLI:NL:GHAMS:2019:922

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2019
Publicatiedatum
20 maart 2019
Zaaknummer
23/002930-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onvoorzichtig rijgedrag en rijden onder invloed

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was betrokken bij een verkeersongeval op 4 december 2015 te Amsterdam, waarbij zij als bestuurder van een personenauto een bromfiets aanreed, waarop een passagier, de heer [slachtoffer], zat. De verdachte had een alcoholgehalte van 175 microgram per liter uitgeademde lucht, wat hoger was dan de toegestane hoeveelheid voor beginnende bestuurders. De tenlastelegging omvatte onder andere het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel door onvoorzichtig rijgedrag en het rijden onder invloed van alcohol. Het hof oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag, maar wel aan het veroorzaken van gevaar op de weg en het rijden onder invloed. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, maar het hof legde een geldboete op van €2.000,00 en een geldboete van €300,00 voor de overtredingen. Het hof benadrukte dat de gevolgen van het ongeval voor het slachtoffer ernstig waren, maar dat de straf moest worden gerelateerd aan de mate van gevaarzetting.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002930-18
datum uitspraak: 19 maart 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 januari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-674203-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
[adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 maart 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair:
zij op of omstreeks 4 december 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Prinsengracht, zich zodanig, te weten zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan een ander, zijnde [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel, te weten kapotte kruisbanden en meniscus en een aantal kapotte spierhechtingen van de (linker) knie, in elk geval zodanig letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht, bestaande dat gedrag hieruit: verdachte heeft gereden over de Prinsengracht, komende uit de richting van de Bloemgracht en gaande in de richting van de Brouwersgracht, -terwijl het donker was en/of -terwijl verdachte beginnend bestuurder was en/of -terwijl verdachte onder invloed van alcohol verkeerde, verdachte is, gekomen ter hoogte van de Noordermarkt, teneinde een parkeervak in te rijden, naar links af gaan slaan verdachte heeft zich daarbij niet, althans niet tijding en/of voldoende, vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, blijven vergewissen dat een bromfiets (snorfiets), waarop voornoemde [slachtoffer] als passagier gezeten was, eveneens de Prinsengracht bereed, komende uit de richting van de Brouwersgracht en gaande in de richting van de Bloemgracht, verdachte heeft vervolgens niet, althans niet tijdig en/of voldoende, afgeremd en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, uitgeweken voor die bromfiets (snorfiets), verdachte is met de door haar bestuurde personenauto tegen die bromfiets (snorfiets) aangereden en/of aangebotst waardoor aan voornoemde [slachtoffer] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel, in elk geval zodanig letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht, terwijl bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, het alcoholgehalte van haar, verdachtes, adem 175 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, bleek te zijn; (artikel 6 Wegenverkeerswet 1994)
1. subsidiair:
zij op of omstreeks 4 december 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Prinsengracht, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt, bestaande dat gedrag hieruit: verdachte heeft gereden over de Prinsengracht, komende uit de richting van de Bloemgracht en gaande in de richting van de Brouwersgracht, -terwijl het donker was en/of -terwijl verdachte beginnend bestuurder was en/of -terwijl verdachte onder invloed van alcohol verkeerde, verdachte is, gekomen ter hoogte van de Noordermarkt, teneinde een parkeervak in te rijden, naar links af gaan slaan verdachte heeft zich daarbij niet, althans niet tijding en/of voldoende, vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, blijven vergewissen dat een bromfiets (snorfiets), waarop [slachtoffer] als passagier gezeten was, eveneens de Prinsengracht bereed, komende uit de richting van de Brouwersgracht en gaande in de richting van de Bloemgracht, verdachte heeft vervolgens niet, althans niet tijdig en/of voldoende, afgeremd en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, uitgeweken voor die bromfiets (snorfiets), verdachte is met de door haar bestuurde personenauto tegen die bromfiets (snorfiets) aangereden en/of aangebotst; (artikel 5 Wegenverkeerswet 1994)
2:
zij op of omstreeks 04 december 2015 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, voor het besturen waarvan een rijbewijs was vereist, terwijl sedert de datum waarop aan haar voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 (te weten: 4 maart 2013) had plaatsgevonden, dit motorrijtuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van haar adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid en aanhef onder a, van de Wegenverkeerswet 1994, 175 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn; (artikel 8 Wegenverkeerswet)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van feit 1 gesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag omdat zij geen voorrang heeft verleend aan de bromfiets en meer dan de voor een zogenoemd beginnend bestuurder toegestane hoeveelheid alcohol had gedronken.
Voor de beantwoording van de vraag of de verdachte zodanig onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994), komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep blijkt het navolgende.
Op 4 december 2015 heeft te Amsterdam een verkeersongeval plaatsgevonden. De verdachte reed met een door haar bestuurder personenauto in noordelijke richting over de Prinsengracht en is ter hoogte van de Noordermarkt linksaf geslagen teneinde haar auto te parkeren in een parkeervak. Op het moment dat de verdachte met haar auto linksaf sloeg kwam haar, rijdende in zuidelijke richting over de Prinsengracht een bromfiets (snorfiets) tegemoet, waar het slachtoffer (de heer [slachtoffer] ) achterop zat. De verdachte is bij het linksaf slaan tegen de bromfiets aangereden, waardoor het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Hij heeft meermalen een operatie aan zijn knie moeten ondergaan en heeft zijn werk als slager een aantal maanden niet kunnen verrichten. Zijn knie zal niet meer volledig kunnen herstellen.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij, hoewel zij langzaam reed en goed heeft gekeken of er geen andere verkeersdeelnemers aan kwamen, de bromfiets niet heeft gezien. Het was ten tijde van de aanrijding droog weer en de straatverlichting brandde. Uit het proces-verbaal rijden onder invloed (p.14) blijkt dat de verdachte meer dan de toegestane hoeveelheid alcohol voor een beginnend bestuurder had gedronken, namelijk 175 microgram. Uit het proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse blijkt niet hoe hard de snorfiets heeft gereden op het moment dat deze werd aangereden door de verdachte. Voor de snorfiets gold een constructiesnelheid van 25 kilometer per uur. De bestuurder van de snorfiets heeft bij de politie verklaard dat hij ongeveer 30 kilometer per uur reed ten tijde van de aanrijding, maar zeker niet harder.
Oordeel van het hof
Het hof acht, gelet op vorenstaande in samenhang bezien, niet bewezen dat het ongeval heeft plaatsgevonden als gevolg van aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend verkeersgedrag van de verdachte, terwijl ook overigens een andere vorm van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, als tenlastegelegd, niet bewezen kan worden. Het parkeren in een parkeervak, ook als daarbij het weggedeelte dat in gebruik is bij tegemoetkomend verkeer wordt gekruist, betreft een normale gedraging in het verkeer. De verkeersfout die de verdachte daarbij heeft gemaakt is dat zij de tegemoetkomende bromfiets niet heeft gezien, en deze geen voorrang heeft verleend. Ten gevolge daarvan is een botsing met de snorfiets, en zwaar lichamelijk letsel voor de passagier van die snorfiets ontstaan. De omstandigheid dat de verdachte direct voorafgaand aan het ongeval heeft gedronken en desondanks is gaan rijden kan van invloed zijn op dit oordeel. Het dossier bevat echter geen aanwijzingen dat dit alcoholgebruik merkbare invloed heeft gehad op de door de verdachte gemaakte verkeersfout. Het hof acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1 subsidiair:
zij op 4 december 2015 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Prinsengracht, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt, bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Prinsengracht, komende uit de richting van de Bloemgracht en gaande in de richting van de Brouwersgracht, terwijl het donker was en de verdachte beginnend bestuurder was en onder invloed van alcohol verkeerde,
verdachte is, gekomen ter hoogte van de Noordermarkt, teneinde een parkeervak in te rijden, naar links af gaan slaan en verdachte heeft zich daarbij niet voldoende vergewist dat een bromfiets (snorfiets), waarop [slachtoffer] als passagier gezeten was, eveneens de Prinsengracht bereed, komende uit de richting van de Brouwersgracht en gaande in de richting van de Bloemgracht,
verdachte heeft vervolgens niet afgeremd en verdachte is met de door haar bestuurde personenauto tegen die bromfiets (snorfiets) aangereden.
feit 2:
zij op 4 december 2015 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, voor het besturen waarvan een rijbewijs was vereist, terwijl sedert de datum waarop aan haar voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 (te weten: 4 maart 2013) had plaatsgevonden, dit motorrijtuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van haar adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid en aanhef onder a, van de Wegenverkeerswet 1994, 175 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Hetgeen onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, derde lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 160 uur, subsidiair 80 dagen hechtenis en een rijontzegging voor de duur van 18 maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich op 4 december 2015 schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Zij heeft – kort gezegd – als bestuurder van een personenauto onvoorzichtig gereden, waardoor gevaar op de weg is ontstaan en een aanrijding is veroorzaakt waarbij het slachtoffer (de heer [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Daarbij heeft zij zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, door met een meer dan toegestane hoeveelheid alcohol tot zich te nemen als zijnde een beginnend bestuurster.
Het slachtoffer heeft, blijkens de slachtofferverklaring in hoger beroep, sinds het ongeluk meerdere operaties ondergaan en ondervindt nog steeds dagelijks veel pijn. Het hof rekent het de verdachte aan dat zij pas ter terechtzitting in hoger beroep excuses heeft gemaakt aan het slachtoffer.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 februari 2019 is zij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Omdat het hof, anders dan de rechtbank in eerste aanleg en de advocaat-generaal, niet tot een bewezenverklaring komt van het onder 1 primair ten laste gelegde, is voor het onder 1 subsidiair ten laste gelegde een lagere straf op zijn plaats dan is gevorderd. Het hof benadrukt richting het slachtoffer dat de omstandigheid dat het hof tot een juridisch minder zware kwalificatie is gekomen dan de rechtbank, geenszins betekent dat de gevolgen van het ongeluk voor het slachtoffer minder ernstig worden ingeschat. De overtreden strafbepaling (artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994) verbiedt gevaarlijk gedrag in het verkeer, waarbij de op te leggen straf met name gerelateerd dient te zijn aan de mate van gevaarzetting en niet zozeer aan de ernst van de gevolgen. De gevolgen van het ongeval kunnen en zijn (naar het hof heeft begrepen) inmiddels onderwerp van een civielrechtelijke claim.
Het hof ziet mede in het gegeven dat de verdachte in het buitenland woonachtig is geen aanleiding om te komen tot oplegging van ontzegging van de rijbevoegdheid.
Het hof acht, alles afwegende, geldboetes van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 62 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 8, 176 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 2.000,00 (tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Plaisier, mr. W.F. Groos en mr. A.M.P. Geelhoed, in tegenwoordigheid van mr. S. Grote Ganseij, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 maart 2019.