Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.VESTING FINANCE SERVICING B.V.,
FGH BANK N.V.,
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, betreft het een hoger beroep in een kort geding. De appellant, vertegenwoordigd door mr. E. Baldan, had eerder een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam aangevochten. Dit vonnis, gewezen op 5 september 2017, had VESTING FINANCE SERVICING B.V. en FGH BANK N.V. veroordeeld om de executie van onroerende zaken te staken. Na een tussenarrest op 12 juni 2018, waarin het hof de ontvankelijkheid van de appellant in zijn hoger beroep behandelde, werd de zaak opnieuw ter zitting gebracht op 5 februari 2019. Het hof constateerde dat het ten tijde van het tussenarrest niet op de hoogte was van een eerder ingesteld hoger beroep van het vonnis van 5 september 2017. Dit leidde tot de heroverweging van de bindende eindbeslissing in het tussenarrest. Het hof oordeelde dat de appellant niet ontvankelijk moest worden verklaard in zijn hoger beroep, omdat het oorspronkelijke vonnis inmiddels was bekrachtigd. De proceskosten werden aan de appellant opgelegd, die in totaal € 2.874,= moest betalen aan de geïntimeerden. Het arrest werd op 19 maart 2019 uitgesproken door de meervoudige burgerlijke kamer van het hof.