ECLI:NL:GHAMS:2019:907

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2019
Publicatiedatum
20 maart 2019
Zaaknummer
200.226.519/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de verkoop van bieten en de afkeuring door de afnemer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, sector kanton, dat op 21 juni 2017 is gewezen. De zaak betreft de verkoop van rode bieten door [geïntimeerde] B.V. aan [appellante] B.V., die deze bieten ten behoeve van een Poolse supermarktketen moest vervoeren. De leveringsconditie was 'free on truck', wat betekent dat de bieten vanaf het moment van verladen voor rekening en risico van [appellante] waren. Na het transport heeft de afnemer [X] de lading van drie van de vier vrachtwagens afgekeurd, waarna [appellante] de bieten heeft teruggestuurd naar [geïntimeerde]. [geïntimeerde] vorderde betaling van het onbetaald gebleven bedrag van € 10.684,80, inclusief btw, en de kantonrechter heeft deze vordering toegewezen. In hoger beroep heeft [appellante] de grieven ingediend, waarbij zij aanvoert dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de bieten voldeden aan de koopovereenkomst. Het hof oordeelt dat [appellante] niet aan haar stelplicht heeft voldaan en dat de grieven van [appellante] niet slagen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in appel.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.226.519/01
zaak- en rolnummer rechtbank Noord-Holland: 5574673\CV EXPL 16-10223 WD
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 maart 2019
inzake
[appellante] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellante,
advocaat: mr. A.L.S. Verhoog te Haren,
tegen:
[geïntimeerde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] en zaakdoende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. B.J. Mekkelholt te Den Helder.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 15 september 2017 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, sector kanton, locatie Alkmaar (hierna: de kantonrechter), van 21 juni 2017, gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres en [appellante] als gedaagde.
Bij tussenarrest van 5 december 2017 heeft het hof heeft een comparitie gelast. Van de comparitie is een proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt. Bij gelegenheid van de comparitie heeft [geïntimeerde] op voorhand toegestuurde producties in het geding gebracht.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte uitlating producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft samengevat geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, de vorderingen in conventie alsnog zal afwijzen onder veroordeling - uitvoerbaar bij voorraad - van [geïntimeerde] tot terugbetaling van hetgeen door [appellante] ter uitvoering van het vonnis is voldaan en in voorwaardelijke reconventie - uitvoerbaar bij voorraad - [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling van € 12.184,20 zonder verrekening, althans € 2.104,20 met verrekening, met beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met – uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1. tot en met 2.8. de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Voor zover deze feiten in hoger beroep niet in geschil zijn, dienen zij derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
[geïntimeerde] exploiteert een agrarisch bedrijf in volle grond groenten.
2.2.
[appellante] heeft ten behoeve van haar afnemer [X] (een supermarktketen in Polen) bij [geïntimeerde] een hoeveelheid rode bieten gekocht die in vijf door [appellante] geregelde vrachtwagens naar verschillende plaatsen in Polen moesten worden getransporteerd. Partijen hebben zich bij de koopovereenkomst bediend van de leveringsconditie “free on truck”.
2.3.
Ten tijde van het in gereedheid brengen van de bieten voor transport heeft de keuringmeester van [appellante] zich bij [geïntimeerde] vervoegd en een steekproefsgewijze bezichtiging uitgevoerd van een gedeelte van de bieten dat bestemd was om naar Polen getransporteerd te worden.
2.4.
Medio december 2015 hebben zich in opdracht van [appellante] de eerste vier vrachtwagens op het terrein van [geïntimeerde] aangediend. Beladen met vracht onder zeil zijn zij vandaar naar Polen vertrokken, alwaar zij respectievelijk twee en drie dagen later ter plekke zijn aangekomen.
2.5.
[X] heeft van drie van de vier vrachtwagens de lading bieten afgekeurd. [appellante] heeft ten aanzien van elk van de drie vrachtwagens waarvan [X] de bieten niet geaccepteerd heeft, per omgaande aan [geïntimeerde] achtereenvolgens als volgt gemaild: ‘Komen terug’, ‘Komen ook terug’ en ‘En nog een. Er komen nu 3 auto’s terug’. In het contact dat hierover tussen [geïntimeerde] en [appellante] heeft plaatsgevonden, heeft [geïntimeerde] met het terugsturen van de bieten naar Nederland ingestemd.
2.6.
Kort daarna heeft [appellante] ter beperking van schade de door [X] afgekeurde bieten in Polen doorverkocht aan een andere Poolse partij.
2.7.
[appellante] heeft de koop van de lading bieten die voor de vijfde vrachtwagen was bestemd, geannuleerd, hetgeen door [geïntimeerde] is geaccepteerd.
2.8.
Van de vier ladingen bieten die door [geïntimeerde] aan [appellante] gefactureerd werden, heeft [appellante] de door [X] afgekeurde drie ladingen niet betaald. In totaal heeft [appellante] een bedrag van € 10.684,80 inclusief btw onbetaald gelaten.

3.Beoordeling

3.1.
[geïntimeerde] heeft betaling gevorderd van het onbetaald gebleven bedrag tezamen met de buitengerechtelijke kosten te vermeerderen met rente en proceskosten. De kantonrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen. [appellante] heeft in voorwaardelijke reconventie bedragen aan schadevergoeding gevorderd, al dan niet onder verrekening van de vordering van [geïntimeerde] . Deze vordering heeft de kantonrechter afgewezen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met acht grieven op. Samengevat voert zij als bezwaren tegen het vonnis het volgende aan.
( i) In de feitenvaststelling gaat de kantonrechter ervan uit dat de bieten die [appellante] bij [X] heeft aangeboden, ook de bieten zijn die de keurmeester van [appellante] bezichtigd heeft. Ten onrechte miskent de kantonrechter aldus dat er een gerede kans is dat [geïntimeerde] andere bieten heeft laten vervoeren dan de bieten die [appellante] keurmeester onder ogen heeft gekregen (grief 1).
(ii) Van keuring door de keurmeester van [appellante] is geen sprake geweest. Hooguit is het zo gegaan dat wat de keurmeester te zien heeft gekregen, ‘in de verhouding tussen [appellante] en [geïntimeerde] , voldoende was om het geplande zakendoen voort te zetten’. Daarbij miskent de kantonrechter voorts dat ‘zelfs al zouden de geziene bieten wel gekeurd en goed bevonden zijn, dat nog niets zegt over de kwaliteit van de uiteindelijk verladen, vervoerde en door [X] afgekeurde bieten. Feit is dat de verladen bieten niet voldeden aan de afspraken die partijen daarover hadden gemaakt, nl. bieten klasse 1. Gebrekkig is en blijft gebrekkig, ook al zijn ze drie keren gekeurd’ (grief 1).
(iii) De wijze waarop het gegaan is met de verlading, het vervoer, de afkeuring door [X] en de communicatie van die afkeuring, wijst uit dat er van een volstrekt gesloten systeem sprake is, waaronder – zo begrijpt het hof het – moet worden verstaan een systeem dat toelaat als vaststaand aan te nemen dat [geïntimeerde] drie van de vier vrachtwagens heeft laten laden met gebrekkige bieten die niet aan de overeenkomst tussen partijen beantwoordden. De kantonrechter miskent dit gesloten systeem door niet uit te sluiten dat de bieten op het moment van lading (nog) geen gebreken vertoonden en mogelijkerwijs de wijze van transport onder zeildoek van invloed is geweest op de kwaliteit van de bieten op het moment dat zij aan [X] werden aangeboden (grief 2).
(iv) Op basis van de vermelding ‘Reclames schriftelijk binnen 8 dagen na leverdatum’ onderaan de facturen van [geïntimeerde] , heeft [appellante] het recht om te reclameren. Door de kantonrechter is dit recht miskend (grief 2).
( v) [geïntimeerde] heeft geaccepteerd dat de koop van de bieten die voor de vijfde vrachtwagen bestemd was, door [appellante] is geannuleerd. Dit heeft de kantonrechter miskend, zoals hij eveneens miskend heeft dat de bieten die voor de vijfde vrachtwagen bestemd waren al onder de schimmel zaten (grief 2).
(vi) Onbegrijpelijk is de overweging van de kantonrechter dat ‘het bij [appellante] bekend [had] kunnen zijn dat eenmaal gekochte en geleverde bieten, die ook bezichtigd en geaccepteerd waren in het handelsverkeer als goed zouden dienen te worden getypeerd’. Hiermee miskent de kantonrechter dat het niet zo werkt ‘dat als je gekeken hebt, je verder niet moet zeuren’ (grief 2).
(vii) Door te overwegen dat een foto van een lading bieten met een lint daarop van [appellante] op zich nog niet toelaat te concluderen dat daaronder in een net beschimmelde bieten liggen, miskent de kantonrechter dat het niet zomaar om een partij bieten gaat, maar om de van [geïntimeerde] afkomstige gebrekkige bieten die [appellante] aan [X] aangeboden heeft (grief 3).
(viii) [appellante] heeft voor de door [X] afgekeurde bieten een tweede afnemer gevonden die de bieten op de open markt gekocht heeft en verklaard heeft dat die bieten van slechte kwaliteit waren. Door ondanks deze verklaring te oordelen dat de bieten van [geïntimeerde] voldeden, heeft de kantonrechter de verklaring van de tweede afnemer miskend (grief 4).
(ix) Ten onrechte heeft de kantonrechter overwogen dat hetgeen partijen voor het overige hebben aangevoerd verder geen nadere bespreking behoeft. Daarmee heeft de kantonrechter miskend dat de bieten van [geïntimeerde] niet voldeden en dat [appellante] terecht had gereclameerd (grief 5).
( x) Ten onrechte heeft de kantonrechter de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen en daarbij miskend dat [appellante] wel degelijk verweer heeft gevoerd tegen de buitengerechtelijke kosten en de rente (grief 6).
(xi) Door te oordelen dat niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] in de uitvoering van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst tekort geschoten is, is de kantonrechter van een onjuist uitgangspunt uitgegaan waardoor hij ten onrechte de reconventionele vordering van [appellante] heeft afgewezen (grief 7).
(xii) Ten onrechte heeft de kantonrechter [appellante] in de proceskosten veroordeeld (grief 8).
3.2.
[geïntimeerde] heeft het verweer van [appellante] gemotiveerd betwist. Zij heeft in eerste aanleg onder meer aangevoerd dat ófwel de kwaliteit van de bieten tijdens het transport is achteruitgegaan omdat de bieten onder zeil in plaats van in gekoelde vrachtwagens werden vervoerd ófwel dat er bij [X] iets mis is gegaan toen daar de bieten in opslag hebben gestaan. In hoger beroep heeft [geïntimeerde] haar stellingen verder uitgewerkt, stellende dat voor zover er van slechte kwaliteit sprake zou zijn geweest, deze moet zijn veroorzaakt hetzij doordat [appellante] niet zoals te doen gebruikelijk van koelwagens gebruik gemaakt heeft hetzij doordat [X] niet voor de juiste koeling heeft gezorgd dan wel van andere leveranciers afkomstige bieten abusievelijk gehouden heeft voor bieten die van [geïntimeerde] kwamen. [geïntimeerde] heeft in hoger beroep voorts van drie werknemers die voor het selecteren en verzakken van de bieten verantwoordelijk zijn geweest, schriftelijke verklaringen overgelegd waarin staat dat de bieten op het moment van levering geen gebreken vertoonden. Verder heeft [geïntimeerde] in haar memorie van antwoord nog gesteld, dat alle door haar aan [appellante] geleverde bieten van eenzelfde partij afkomstig waren terwijl de bieten die op de tweede vrachtwagen geladen zijn, wel door [X] zijn goedbevonden en dat de bieten bestemd voor de vijfde vrachtwagen na annulering van de koop tegen een hogere prijs dan de met [appellante] afgesproken prijs aan een derde partij in Nederland verkocht zijn.
3.3.
Het hof oordeelt als volgt.
Niet betwist feit is dat partijen de conditie 'free on truck' zijn overeengekomen. Zoals [appellante] bevestigt (zie de door haar advocaat geschreven brief van 23 augustus 2016 die deel uitmaakt van productie 7 bij inleidende dagvaarding), houdt dit in ‘dat de bieten vanaf verladen voor rekening en risico van [ [appellante] ] waren’. Het is derhalve aan [appellante] om bij betwisting door [geïntimeerde] haar stelling nader te concretiseren en toe te lichten dat de bieten op het moment dat zij, met het oog op transport naar Polen, op het terrein van [geïntimeerde] in de vrachtwagens werden geladen, niet aan de koopovereenkomst beantwoordden. Afgezet tegen hetgeen [geïntimeerde] daarover aangevoerd heeft, ontbreekt een dergelijke toereikende nadere concretisering en toelichting van de stelling van [appellante] . Tegenover de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde] , zoals hiervoor in rov. 3.2 weergegeven, heeft [appellante] zijn stelling dat de bieten gebreken vertoonden op het moment dat [geïntimeerde] deze aan [appellante] geleverd heeft, onvoldoende gemotiveerd. De stelling wordt daarom gepasseerd.
[appellante] heeft bewijs van al haar stellingen aangeboden. Nu [appellante] niet aan haar stelplicht voldaan heeft, komt het hof aan bewijslevering niet toe. Overigens is het bewijsaanbod te algemeen en onvoldoende gespecificeerd.
Nu niet kan worden aangenomen dat de bieten bij het laden niet aan de overeenkomst beantwoordden, ontvalt de grondslag aan ieder verweer van [appellante] tegen de vordering van [geïntimeerde] en ook aan de reconventionele vordering van [appellante] . Feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, zijn niet of onvoldoende gesteld of gebleken.
De conclusie uit het voorgaande is dat alle door [appellante] tegen het bestreden vonnis aangevoerde grieven worden verworpen.
3.4.
De slotsom is dat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Als in het ongelijk gestelde partij zal [appellante] worden verwezen in de kosten van het geding in appel.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 716 aan verschotten en € 2.148 voor salaris;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W.M. Tromp, G.C.C. Lewin en M.J.J. de Bontridder en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2019.