ECLI:NL:GHAMS:2019:890

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 maart 2019
Publicatiedatum
20 maart 2019
Zaaknummer
200.235.091/01 en 02 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van bestuurders en beëindiging van onderzoek naar beleid en gang van zaken van O&T Kindercentra B.V.

In deze beschikking van het Gerechtshof Amsterdam, Ondernemingskamer, van 18 maart 2019, met zaaknummers 200.235.091/01 en 02 OK, is een verzoek behandeld van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A] tegen O&T Kindercentra B.V. en [B]. De Ondernemingskamer had eerder een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van O&T over de periode vanaf 20 juni 2013. In deze procedure is verzocht om de ontheffing van [A] en [B] als bestuurders van O&T, alsook om aanvullende onmiddellijke voorzieningen. De Ondernemingskamer heeft vastgesteld dat O&T over onvoldoende liquide middelen beschikt om de kosten van de procedure te voldoen, wat heeft geleid tot de conclusie dat er geen reëel uitzicht bestaat op voortgang van de procedure. De Ondernemingskamer heeft daarom besloten om de ontheffing van de bestuurders te verlenen, het bevolen onderzoek te beëindigen en de verzoeken van [B] niet-ontvankelijk te verklaren. De proceskostenveroordeling is achterwege gelaten, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummers: 200.235.091/01 en 02 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 18 maart 2019
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A],
gevestigd te [....] ,
VERZOEKSTER,
advocaten:
mr. J.J. Wittekampen
mr. P. Wezelenburg, beiden kantoorhoudende te Delft,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
O&T KINDERCENTRA B.V.,
gevestigd te Wateringen,
VERWEERSTER,
niet verschenen,
e n t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B],
gevestigd te [....] ,
BELANGHEBBENDE,
advocaten:
mr. P. Quisten
mr. J.G. Mulder, beiden kantoorhoudende te Naaldwijk.
1.
Het verloop van het geding
1.1 Voor het verloop van het geding verwijst de Ondernemingskamer naar haar beschikkingen van 30 en 31 juli 2018 in deze zaak.
1.2 Bij die beschikkingen heeft de Ondernemingskamer – voor zover thans van belang – een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van O&T Kindercentra B.V. (hierna: O&T) over de periode vanaf 20 juni 2013, een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon benoemd teneinde het onderzoek te verrichten, alsmede – bij wijze van onmiddellijke voorzieningen en vooralsnog voor de duur van het geding – met ingang van 30 juli 2018 [A] en [B] geschorst als bestuurders van O&T, drs. H.C. van Eyck van Heslinga als tijdelijk bestuurder van O&T benoemd en bepaald dat de aandelen in O&T – met uitzondering van één aandeel van ieder van de aandeelhouders – ten titel van beheer zijn overgedragen aan mr. H.F. Doeleman.
1.3 Bij brief van 15 november 2018 en aanvullend verzoekschrift van 10 januari 2019, met producties, heeft [B] de Ondernemingskamer verzocht de navolgende aanvullende onmiddellijke voorzieningen te treffen:
- [A] te ontslaan als bestuurder van O&T,
- de schorsing van [B] als bestuurder va O&T op te heffen,
- Van Eyck van Heslinga te ontheffen uit haar functie van bestuurder,
alsmede om het gelaste onderzoek nader aan te houden en [A] te veroordelen in de kosten van de gehele procedure.
1.4 [A] heeft bij op 25 januari 2019 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verweerschrift met producties geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek en verzocht [B] te veroordelen in de proceskosten.
1.5 Het verzoek van [B] is behandeld ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 7 februari 2019. Bij die gelegenheid hebben de advocaten de standpunten van de onderscheiden partijen toegelicht aan de hand van – aan de Ondernemingskamer en de wederpartij overgelegde – aantekeningen en wat mr. Quist betreft onder overlegging van op voorhand aan de Ondernemingskamer en de wederpartij gezonden nadere producties. Mr. Quist heeft het verzoek [A] te veroordelen in de kosten van de gehele procedure in die zin aangevuld dat hij heeft verzocht om een werkelijke proceskostenveroordeling op de voet van artikel 289 Rv. Partijen en hun advocaten alsmede Van Eyck van Heslinga hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt. Het wijzen van een beschikking is op verzoek van partijen pro forma aangehouden tot nader bericht van partijen.
1.6 Bij brief van 21 februari 2019 heeft Van Eyck van Heslinga de Ondernemingskamer verzocht haar te ontheffen uit haar functie als bestuurder van O&T nu de vennootschap over onvoldoende liquide middelen beschikt om haar declaraties te voldoen en evenmin zekerheid kan stellen.
1.7 Bij e-mail van 21 februari 2019 heeft mr. Quist de Ondernemingskamer verzocht om een beschikking met betrekking tot de verzochte aanvullende onmiddellijke voorzieningen.
1.8 Doeleman heeft bij brief van 22 februari 2019 om gelijke redenen als Van Eyck van Heslinga verzocht hem te ontheffen als beheerder van aandelen.
1.9 Bij e-mail van 25 februari 2019 heeft de secretaris van de Ondernemingskamer partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over i) het verzoek van zowel de tijdelijk bestuurder als de beheerder van aandelen, alsmede over ii) de verdere voortgang van de procedure, met name over de vraag of de kosten van de onmiddellijke voorzieningen en een onderzoek zullen worden betaald. Gelet op de mededeling van zowel de tijdelijk bestuurder als de beheerder dat de financiële middelen ontbreken en dat met de aandeelhouders in het verleden gemaakte betalingsafspraken met betrekking tot de declaraties niet (volledig) zijn nagekomen, is voorts verzocht in voorkomend geval een verzoek tot voortzetting te doen vergezellen van een concreet voorstel tot financiering van de onmiddellijke voorzieningen en het onderzoek.
1.10 Bij e-mail van 6 maart 2019 heeft mr. Quist namens [B] gereageerd en de Ondernemingskamer voorts medegedeeld dat [B] alsnog haar verzoek tot het treffen van aanvullende onmiddellijke voorzieningen intrekt, met uitzondering van het verzoek om een werkelijke proceskostenveroordeling op de voet van artikel 289 Rv.
1.11 Bij e-mail van 6 maart 2019 heeft mr. Wezelenburg namens [A] gereageerd.
1.12 Op 11 maart 2019 heeft Van Eyck van Heslinga aan de secretaris van de Ondernemingskamer toegelicht dat O&T zowel met Van Eyck van Heslinga als met Doeleman een betalingsregeling is overeengekomen met betrekking tot hun openstaande declaraties voor de door hen verrichte werkzaamheden.

2.De gronden van de beslissing

2.1
Van Eyck van Heslinga en Doeleman hebben aan hun verzoek ten grondslag gelegd dat O&T over onvoldoende liquide middelen beschikt om hun declaraties te voldoen en evenmin zekerheid kan stellen.
2.2
Mr. Quist heeft namens [B] aangevoerd dat in redelijkheid niet van haar kan worden verwacht garant te staan voor de kosten van voortzetting van de procedure. Tegen die achtergrond heeft [B] haar verzoek ingetrokken, met handhaving van het verzoek tot veroordeling van [A] tot vergoeding van de werkelijke proceskosten ex artikel 289 Rv.
2.3
Mr. Wezelenburg heeft namens [A] medegedeeld dat [A] over onvoldoende liquide middelen beschikt om de procedure voort te zetten, dat zij er niet in is geslaagd hiertoe financiële middelen aan te trekken en derhalve de Ondernemingskamer in overweging geeft de procedure te beëindigen.
2.4
De Ondernemingskamer overweegt ten aanzien van het ontheffingsverzoek als volgt. Nu Van Eyck van Heslinga en Doeleman hebben verzocht hen te ontheffen uit hun functie van bestuurder respectievelijk beheerder van aandelen en gebleken is dat hun declaraties onbetaald blijven door de vennootschap, terwijl de aandeelhouders niet bereid of niet in staat zijn om die voor te schieten, zal de Ondernemingskamer Van Eyck van Heslinga en Doeleman ontheffen uit hun functies.
2.5
De Ondernemingskamer constateert voorts dat er, vanwege het gebrek aan financiële middelen bij O&T en het ontbreken van uitzicht op het (alsnog) verkrijgen van die middelen, en gelet op het uitblijven van een concreet voorstel tot financiering van de kosten van het bevolen onderzoek en de getroffen onmiddellijke voorzieningen, geen reëel uitzicht bestaat op voortgang van de procedure, waaronder het uitvoeren en afronden van het bevolen onderzoek. Dit leidt ertoe dat de Ondernemingskamer het bevolen onderzoek en de getroffen onmiddellijke voorzieningen in O&T met ingang van heden zal beëindigen.
2.6
Ten aanzien van de proceskosten heeft [B] de Ondernemingskamer verzocht [A] te veroordelen in de werkelijke proceskosten “
van de gehele procedure”. Die kosten bestaan volgens [B] uit kosten voor werkzaamheden van Van Eyck van Heslinga en Doeleman die zijn voortgekomen uit onrechtmatig handelen van [A] , forfaitair vast te stellen op in totaal € 10.000, en uit kosten van rechtsbijstand tot op heden, forfaitair vast te stellen op € 18.000. [A] heeft daartegen verweer gevoerd waarop de Ondernemingskamer hierna waar nodig zal ingaan.
2.7
De Ondernemingskamer overweegt op dit punt als volgt. Bij beschikking van 30 juli 2018 heeft de Ondernemingskamer beslist dat de kosten voor de getroffen onmiddellijke voorzieningen, in dit geval de werkzaamheden van Van Eyck van Heslinga en Doeleman, ten laste komen van O&T. Voor een veroordeling van [A] tot betaling aan [B] van een (forfaitair) bedrag als vergoeding voor een deel van deze kosten, een en ander kennelijk in aanvulling op de reeds uitgesproken beslissing over deze kosten, bestaat in deze procedure geen grond.
2.8
Wat betreft het verzoek met betrekking tot een vergoeding van de werkelijke proceskosten geldt het volgende. Zoals [A] terecht heeft aangevoerd, heeft de Ondernemingskamer bij beschikking van 30 juli 2018 eveneens reeds beslist dat de kosten van het geding met zaaknummer 200.235.091/01 OK worden gecompenseerd aldus dat iedere verschenen partij haar eigen kosten draagt.
2.9
[B] heeft op 6 maart 2019, na de mondelinge behandeling, haar verzoek met betrekking tot het treffen van aanvullende onmiddellijke voorzieningen ingetrokken zodat zij in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard in dat verzoek. Inhoudelijke beoordeling van het verzoek is derhalve niet meer aan de orde. Gelet hierop ligt een proceskostenveroordeling ten laste van [B] in de rede. De Ondernemingskamer acht in deze zaak, gelet op de verhouding tussen betrokken partijen en het verloop van de procedure evenwel termen aanwezig een kostenveroordeling achterwege te laten.

3.De beslissing

De Ondernemingskamer:
ontheft mevrouw drs. H.C. van Eyck van Heslinga als bestuurder zoals bedoeld in de beschikking van 30 juli 2018 in deze zaak;
ontheft mr. H.F. Doeleman als beheerder zoals bedoeld in de beschikking van 30 juli 2018 in deze zaak;
beëindigt met ingang van heden het bij haar beschikking van 30 juli 2018 bevolen onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van O&T Kindercentra B.V.;
beëindigt met ingang van heden de bij haar beschikking van 30 juli 2018 getroffen onmiddellijke voorzieningen bij O&T Kindercentra B.V.;
verklaart [B] niet-ontvankelijk in haar verzoek tot het treffen van aanvullende onmiddellijke voorzieningen;
wijst af het meer of anders verzochte;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J. Wolfs, voorzitter, mr. A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar en mr. M.M.M. Tillema, raadsheren, en dr. P.M. Verboom en mr. D.E.M. Aleman MBA, raden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Prins, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 18 maart 2019.