ECLI:NL:GHAMS:2019:848
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- J.L. Bruinsma
- E. van Die
- H.F. van Kregten
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van ernstige bezwaren en voorlopige hechtenis in hoger beroep
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 maart 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een verdachte die in voorlopige hechtenis was genomen. De verdachte, geboren in 1999 en thans verblijvende in het Justitieel Complex Zaanstad, had hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 11 februari 2019, die een bevel tot zijn gevangenhouding inhield. Tijdens de behandeling in raadkamer heeft de raadsman van de verdachte een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis ingediend. Het hof heeft de relevante stukken en de akte van de griffier van de rechtbank Amsterdam van 13 februari 2019 bestudeerd, evenals de verklaringen van de advocaat-generaal en de raadsman.
Het hof heeft geconcludeerd dat er ernstige bezwaren bestaan tegen de verdachte met betrekking tot meerdere vermogensdelicten. De beoordeling van de feiten toonde aan dat er voldoende bewijs was voor de ernstige bezwaren, met inbegrip van herkenningen op camerabeelden en signalementen die overeenkwamen met de verdachte. Het hof heeft echter ook opgemerkt dat bij één van de feiten de herkenning enkel op basis van kleding was, wat niet voldoende was voor het aannemen van ernstige bezwaren.
Gezien het recidivegevaar, dat voortvloeit uit de justitiële documentatie van de verdachte, heeft het hof besloten dat er geen aanleiding was om de termijn van het bevel gevangenhouding te beperken of om de voorlopige hechtenis te schorsen. De beslissing van het hof was om het beroep tegen de bestreden beschikking af te wijzen, evenals het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis. Deze beschikking is gegeven in raadkamer door de voorzitter en de raadsheren, in aanwezigheid van de griffier.