ECLI:NL:GHAMS:2019:819

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2019
Publicatiedatum
13 maart 2019
Zaaknummer
23-00608-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor medeplegen van hennepteelt en diefstal van stroom met veroordeling voor aanwezig hebben van hennepplanten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Algerije en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, voor het telen van hennepplanten en diefstal van stroom. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam. De verdachte werd vrijgesproken van het medeplegen van hennepteelt en de diefstal van stroom, maar het hof achtte bewezen dat hij opzettelijk aanwezig had een hoeveelheid van 275 hennepplanten. De verdachte had deze planten in een woning geteeld waar hij de (onder)huurder was, en er werd op niet-reguliere wijze elektriciteit afgenomen voor de teelt. Het hof oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor het aanwezig hebben van hennepplanten, wat in strijd is met de Opiumwet. De straf werd vastgesteld op één maand gevangenisstraf, waarbij het hof rekening hield met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. De verdachte was eerder niet strafrechtelijk veroordeeld en was inmiddels uit Nederland uitgezet. Het hof concludeerde dat een geldboete of voorwaardelijke gevangenisstraf niet passend was, gezien de ernst van de feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000608-18
datum uitspraak: 4 maart 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 2 februari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-183663-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Algerije) op [geboortedag] 1977,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
18 februari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

1.hij op of omstreeks 18 september 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 275 hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

2.hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode mei 2017 tot en met 19 september 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid (kWh-)stroom, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander N.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof onder andere tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
(Deel)vrijspraken
Naar het oordeel van het hof blijkt niet uit het dossier dat de verdachte betrokken is geweest bij het (medeplegen van het) telen van hennepplanten en de diefstal van stroom. De verdachte dient dan ook van de onder 1 impliciet primair tenlastegelegde handelingen in de zin van artikel 3 onder B Opiumwet te worden vrijgesproken, alsmede van de onder 2 tenlastegelegde diefstal.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde voor het overige heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij op 18 september 2017 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van 275 hennepplanten.

Hetgeen onder 1 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als in eerste aanleg is opgelegd.
De raadsman heeft verzocht de verdachte een geldboete op te leggen, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf, op de grond dat de verdachte inmiddels uit Nederland is uitgezet, waarmee reeds aan de belangen van preventie en vergelding voldoende tegemoet is gekomen, terwijl de bepleite strafoplegging in dit geval meer opportuun is voor de samenleving.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van 275 hennepplanten. Dat is een forse hoeveelheid verdovende middelen, kennelijk bestemd voor de (ontoelaatbare) handel daarin. Dergelijke handel pleegt veelal met diverse vormen van criminaliteit gepaard te gaan. Deze planten werden bovendien in een woning geteeld waarvan de verdachte de (onder)huurder was en waar, zoals te doen gebruikelijk bij hennepkwekerijen, op niet-reguliere wijze grote hoeveelheden elektriciteit werden afgenomen ten behoeve van de teelt, met alle algemeen bekende gevaren voor omwonenden van dien.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 februari 2019 is hij in Nederland niet eerder strafrechtelijk veroordeeld. De verdachte is inmiddels het land uitgezet en van hem is bij de Nederlandse overheid geen adres bekend.
Gelet op straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan gevangenisstraf, waarvan de duur zal worden bepaald op één maand. Het hof acht de oplegging van een geldboete, al dan niet in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf, gelet op de ernst van het feit en bovengenoemde omstandigheden waaronder dit is begaan, niet passend.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. E. van Die en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van
mr. D.J. Lutje Wagelaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 maart 2019.
mr. E. van Die en mr. Postma zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]