ECLI:NL:GHAMS:2019:818

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2019
Publicatiedatum
13 maart 2019
Zaaknummer
23-000892-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak medeplegen telen hennep en veroordeling medeplichtigheid telen hennep door ter beschikking stellen van gehuurd pand

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van het medeplegen van hennepteelt, maar het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. De verdachte was beschuldigd van het telen van hennep in een pand dat hij had gehuurd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het pand ter beschikking had gesteld voor de teelt van hennepplanten, maar dat er onvoldoende bewijs was voor het medeplegen van de hennepteelt. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld voor medeplichtigheid aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, omdat hij het pand ter beschikking had gesteld voor de teelt. De straf die aan de verdachte is opgelegd, is een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon van de verdachte. De ouderdom van het feit is ook in overweging genomen, wat heeft geleid tot een iets gematigde straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000892-18
datum uitspraak: 4 maart 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 maart 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-082386-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres 1].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
18 februari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door politierechter in de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen deze in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, tenlastegelegd dat:

1.primair:hij op of omstreeks 7 december 2015 te Uithoorn, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2]) een hoeveelheid die van (in totaal) ongeveer 706, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;

1.subsidiair:een of meer personen op of omstreeks 7 december 2015 te Uithoorn, in elk geval in Nederland, met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan de [adres 2]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 706, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,

tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op of omstreeks 7 december 2015 te Uithoorn, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Vrijspraak feit 1 primair
Met de verdediging en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor het onder 1 primair tenlastegelegde (medeplegen), zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Bewijsverweer en nadere bewijsoverweging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde en heeft daartoe – kort gezegd – het volgende aangevoerd.
Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte bij het onderverhuren van het pand opzet had daarmee behulpzaam te zijn bij de hennepteelt in dat pand. De verdachte heeft pas na zijn aanhouding vastgesteld dat er een hennepkwekerij was en heeft eerder geen geur geroken die hij kon thuisbrengen als een hennepgeur. De omstandigheid dat de verdachte eerder een vermoeden had dat er iets niets klopte, is onvoldoende om het vereiste (voorwaardelijk) opzet aan te nemen.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
De verdachte heeft bij de politie, ter terechtzitting in eerste aanleg en ter terechtzitting in hoger beroep verklaringen afgelegd die in zoverre overeenkomen dat hij naar eigen zeggen het pand waarin de hennepkwekerij is aangetroffen onderverhuurde aan twee onbekende mannen, dat de onderverhuur niet schriftelijk was vastgelegd en dat de betaling van de huur contant werd voldaan. Over andere kwesties heeft de verdachte echter weinig consistente mededelingen gedaan. De verdachte heeft aanvankelijk verklaard geen telefoonnummer van de twee onbekende mannen te hebben gehad; nadien heeft hij verklaard meermalen telefonisch contact met hen te hebben gehad. Ook heeft hij verschillend verklaard over (de frequentie van) zijn aanwezigheid in het pand aan de [adres 2] in Uithoorn (waarin zich de hennepplantage bevond) en over het gereedschap dat de door hem als [naam] aangeduide persoon op 7 december 2015 bij de [winkel] zou hebben gekocht. Voorts heeft de verdachte eerst tegenover de politie verklaard twee weken voor zijn aanhouding op 7 december 2015 sterk het vermoeden te hebben gehad dat een hennepkwekerij in het pand aanwezig was, waarop hij zijn wens tot hun vertrek kenbaar zou hebben gemaakt. Naderhand heeft de verdachte dat sterke vermoeden ontkend en heeft hij verklaard dat hij pas op de dag van de aanhouding begreep wat er gaande was. Voorts heeft de verdachte op 7 december 2015 bij zijn staandehouding tegenover de politie verklaard dat hij het adres [adres 2] in Uithoorn niet kende en nooit bij het pand was geweest, hetgeen in strijd is met de waarnemingen van de politie bij voormeld pand eerder die dag en met de nadien door de verdachte afgelegde verklaringen.
Gelet op het voorgaande acht het hof de verklaringen van de verdachte ongeloofwaardig en de ontkenning van zijn betrokkenheid bij de hennepteelt volstrekt onaannemelijk.
Het hof stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
Op 7 december 2015 is in het pand aan de [adres 2] in Uithoorn een hennepkwekerij aangetroffen. Het huurcontract van dit pand stond op naam van de verdachte en zijn vader. De verdachte is regelmatig in dit pand geweest. Op 7 december 2015 is de verdachte met een ander aangehouden in een bestelauto waarin diverse spullen lagen die geschikt zijn voor het telen van hennep. De bestelauto was eerder door de politie in het pand gezien. In de bestelauto lag een sleutel die paste op één van de ruimtes waarin de hennepteelt plaats vond.
Het hof is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat het niet anders kan dan dat de verdachte heeft geweten van de hennepkwekerij in het pand aan de [adres 2] in Uithoorn en dat hij zich daarmee bewust inliet. De mate van betrokkenheid van de verdachte acht het hof voldoende voor het oordeel dat hij medeplichtig is geweest aan het telen van hennep (door een of meer anderen) door het door hem (en zijn vader) gehuurde pand aan de [adres 2] in Uithoorn voor de teelt ter beschikking te stellen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.subsidiair:een of meer personen op 7 december 2015 te Uithoorn opzettelijk heeft/hebben geteeld in een pand aan de [adres 2] een groot aantal hennepplanten, bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 7 december 2015 te Uithoorn opzettelijk behulpzaam is geweest door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt ter beschikking te stellen.

Hetgeen onder 1 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplichtigheid aan het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als in eerste aanleg is opgelegd.
De raadsman heeft, indien het hof tot een strafoplegging komt, verzocht de verdachte een taakstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een door hem gehuurd pand ter beschikking gesteld voor de teelt van een aanzienlijke hoeveelheid hennepplanten. Gezien de hoeveelheid aangetroffen planten kan het niet anders dan dat de hennep voor verdere verspreiding bedoeld was. Het gebruik van hennep kan schadelijke gevolgen hebben voor de gezondheid van gebruikers. Daarnaast leidt de teelt van hennep veelal tot negatieve maatschappelijke effecten en tot, soms gevaarzettende, overlast voor de omgeving.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 februari 2019 is vóór het onderhavige feit niet eerder onherroepelijk veroordeeld.
Het hof heeft gelet op de straffen die bij het telen van hennep plegen te worden opgelegd. Het hof zal de straf ten opzichte daarvan iets matigen, gelet op de ouderdom van het feit en gelet op het feit dat de verdachte (slechts) medeplichtig is geweest.
Het hof stelt vast dat door of namens de verdachte geen beroep is gedaan op overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM, zodat aangenomen kan worden dat de verdachte onder het in voormelde verdragsbepaling bedoelde tijdsverloop kennelijk niet zodanig heeft geleden dat dit in strafverminderende zin moet worden meegewogen. De ouderdom van het feit zal het hof evenwel, zoals hiervoor overwogen, wel in de strafoplegging betrekken.
Het hof acht, alles afwegende en rekening houdende met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. E. van Die en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van
mr. D.J. Lutje Wagelaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 maart 2019.
mr. E. van Die en mr. Postma zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]