ECLI:NL:GHAMS:2019:768
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Geschil over de rechtsverhouding na afloop van een stage en de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst
In deze zaak gaat het om een geschil tussen Amborio B.V. en een voormalige stagiair, hier aangeduid als [geïntimeerde], over de vraag of er na afloop van de stage een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. De stagiair heeft van 30 september 2014 tot en met 28 februari 2015 stage gelopen bij Amborio in het kader van zijn opleiding aan de Hogeschool Inholland. Tijdens de stage ontving hij een stagevergoeding van € 300,- per maand. Na de stage heeft de stagiair verschillende betalingen ontvangen van Amborio, waaronder bedragen die als salaris werden aangeduid. De stagiair heeft gesteld dat er een mondelinge arbeidsovereenkomst is gesloten, die hem recht geeft op een salaris van € 800,- netto per maand vanaf 1 maart 2015.
De kantonrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de stagiair in zijn bewijsvoering is geslaagd en heeft de vorderingen van de stagiair, met uitzondering van de verklaring voor recht, toegewezen. Amborio is in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing. Het hof heeft de grieven van Amborio gezamenlijk behandeld en geconcludeerd dat er voldoende bewijs is dat de stagiair per 1 maart 2015 in dienst is getreden bij Amborio. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de kantonrechter bekrachtigd en Amborio veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om duidelijkheid te scheppen over de rechtsverhouding met stagiaires en de gevolgen van betalingen die na de stage worden gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat de betalingen aan de stagiair niet als onkostenvergoedingen kunnen worden gekwalificeerd, maar als salaris, wat de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst ondersteunt.