ECLI:NL:GHAMS:2019:755

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2019
Publicatiedatum
7 maart 2019
Zaaknummer
200.240.377/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een gerechtsdeurwaarder met betrekking tot betalingstermijn en beslaglegging

In deze zaak gaat het om een klacht tegen een toegevoegd gerechtsdeurwaarder, ingediend door een klager. De klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij een onredelijk korte betalingstermijn heeft gehanteerd en te snel tot beslaglegging is overgegaan. Daarnaast wordt er geklaagd over het niet naleven van de wettelijke termijn van acht dagen bij de betekening van het bankbeslag. De kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam heeft op 15 mei 2018 de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarder berispt voor het tweede klachtonderdeel, terwijl het eerste klachtonderdeel ongegrond werd verklaard. De toegevoegd gerechtsdeurwaarder heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

Tijdens de behandeling van de zaak op 20 december 2018 is de klager niet verschenen, terwijl de toegevoegd gerechtsdeurwaarder wel aanwezig was. Het hof heeft de feiten vastgesteld op basis van de eerdere beslissing van de kamer, waartegen geen bezwaar is gemaakt door de partijen. Het hof concludeert dat de toegevoegd gerechtsdeurwaarder niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor gedragingen die buiten zijn invloedssfeer vallen, zoals de betekening van het bankbeslag. Het hof oordeelt dat de kamer ten onrechte het tweede klachtonderdeel gegrond heeft verklaard, omdat de toegevoegd gerechtsdeurwaarder niet betrokken was bij de verdere afhandeling van het beslag.

Uiteindelijk vernietigt het hof de beslissing van de kamer en verklaart de klacht tegen de toegevoegd gerechtsdeurwaarder in zijn geheel ongegrond. De uitspraak benadrukt dat een gerechtsdeurwaarder niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor handelingen die buiten zijn controle liggen, zelfs als deze binnen zijn organisatie plaatsvinden.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.240.377/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/619953 / DW RK 16/1308
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 5 maart 2019
inzake
mr. [naam],
toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [plaats],
appellant,
tegen
[naam],
wonend te [plaats],
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: de toegevoegd gerechtsdeurwaarder) heeft op 7 juni 2018 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 15 mei 2018 (ECLI:NL:TGDKG:2018:158) ten aanzien van de toegevoegd gerechtsdeurwaarder (hierna: de bestreden beslissing).
De kamer heeft in de bestreden beslissing onderdeel 2 van de klacht van geïntimeerde (hierna: klager) tegen de toegevoegd gerechtsdeurwaarder gegrond verklaard en de toegevoegd gerechtsdeurwaarder daarvoor de maatregel van berisping opgelegd. De kamer heeft onderdeel 1 van de klacht van klager tegen de toegevoegd gerechtsdeurwaarder ongegrond verklaard.
1.2.
Klager heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 20 december 2018. De toegevoegd gerechtsdeurwaarder is verschenen en heeft het woord gevoerd. Klager is - hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen en zonder bericht van verhindering - niet verschenen.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Een medewerker van het gerechtsdeurwaarderskantoor waaraan de toegevoegd gerechtsdeurwaarder is verbonden heeft klager bij brief van 22 november 2016 tot betaling gesommeerd met betrekking tot zeven vorderingen voor een totaalbedrag inclusief kosten van € 57.844,28. Deze brief houdt verder in, voor zover van belang:
“Ter voorkoming van allerlei kostenverhogende maatregelen sommeren wij ubinnen zeven dagenna heden tot betaling van het verschuldigde over te gaan of binnen de hiervoor gestelde termijn een redelijk betalingsvoorstel te doen.”
3.2.2.
De toegevoegd gerechtsdeurwaarder heeft op 30 november 2016 beslag gelegd onder [bank] (hierna: het bankbeslag) ten laste van klager. Dit bankbeslag is op 13 december 2016 door een andere toegevoegd gerechtsdeurwaarder aan klager betekend.

4.Standpunt van klager

Het verwijt dat klager de toegevoegd gerechtsdeurwaarder maakt bestaat uit de volgende onderdelen.
1. De toegevoegd gerechtsdeurwaarder heeft een onredelijk korte betalingstermijn gehanteerd en is te snel tot beslaglegging overgegaan. Klager heeft de brief van 22 november 2016 pas op 25 november 2016 ontvangen. Bij het versturen van een dergelijke sommatie moet bij de gehanteerde betalingstermijn rekening worden gehouden met de vertraging door de postbezorging. Klager verwijst hiervoor naar een uitspraak van de Hoge Raad inzake de zogeheten veertiendagenbrief waarbij is geoordeeld dat het redelijk is om twee dagen verzendtijd te rekenen.
2. De toegevoegd gerechtsdeurwaarder heeft bij de betekening van het bankbeslag aan klager niet de wettelijke termijn van acht dagen aangehouden.

5.Standpunt van de toegevoegd gerechtsdeurwaarder

De toegevoegd gerechtsdeurwaarder heeft het standpunt ingenomen dat hij niet, naast de gerechtsdeurwaarder aan wie hij is toegevoegd, tuchtrechtelijk medeverantwoordelijk is voor het niet tijdig (over)betekenen van het bankbeslag, zoals de kamer heeft geoordeeld. De toegevoegd gerechtsdeurwaarder heeft het beslag elektronisch gelegd en vervolgens, in overeenstemming met de binnen het gerechtsdeurwaarderskantoor geldende werkinstructie, het gelegde beslag aangeboden aan de volgende schakel in de keten van het werkproces. Het was de verantwoordelijkheid van de planningsafdeling om het gelegde derdenbeslag tijdig aan een gerechtsdeurwaarder aan te bieden voor betekening. Deze afdeling valt onder de verantwoordelijkheid van de gerechtsdeurwaarder aan wie hij is toegevoegd. De toegevoegd gerechtsdeurwaarder heeft met deze medewerkers geen gezagsverhouding en het verdere verloop van het derdenbeslag valt buiten zijn invloed en gezichtsveld. De gerechtsdeurwaarder aan wie hij is toegevoegd is derhalve tuchtrechtelijk verantwoordelijk voor de niet tijdige (over)betekening en niet (mede) de toegevoegd gerechtsdeurwaarder.

6.Beoordeling

Omvang van het hoger beroep
6.1.
De inleidende klacht van klager, zoals ingediend bij de kamer, zag op handelen van de toegevoegd gerechtsdeurwaarder en van de gerechtsdeurwaarder aan wie deze is toegevoegd. Op 15 mei 2018 heeft de kamer zowel jegens de toegevoegd gerechtsdeurwaarder als jegens de gerechtsdeurwaarder aan wie deze is toegevoegd, op de klacht beslist. Klager en de gerechtsdeurwaarder aan wie de gerechtsdeurwaarder is toegevoegd hebben tegen de beslissing van de kamer geen beroep ingesteld. Aan het hof ligt daarom uitsluitend ter beoordeling voor wat klager de toegevoegd gerechtsdeurwaarder verwijt.
6.2.
In het beroepschrift is vermeld dat het hoger beroep van de toegevoegd gerechtsdeurwaarder enkel betrekking heeft op het door de kamer gegrond verklaarde klachtonderdeel 2. Het hof toetst echter in hoger beroep de inleidende klacht in volle omvang en is niet gebonden aan hetgeen de appellant als bezwaar aanvoert.
Klachtonderdeel 1
6.3.
Ten aanzien van dit klachtonderdeel overweegt het hof dat het onderzoek in hoger beroep niet heeft geleid tot andere overwegingen of oordelen dan die zijn neergelegd in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
Klachtonderdeel 2
6.4.
Op grond van artikel 475i Rv dient een proces-verbaal van het leggen van beslag binnen acht dagen aan de geëxecuteerde te worden betekend. In deze zaak staat vast dat de betekening van het bankbeslag niet binnen deze termijn heeft plaatsgevonden. Dat is in strijd met de wettelijke bepaling. Dat klager reeds op 1 december 2016 op de hoogte was van het gelegde beslag, zoals uit de stukken blijkt, maakt het voorgaande niet anders.
6.5.
Als uitgangspunt geldt dat een gerechtsdeurwaarder niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk is voor een gedraging die weliswaar is verricht binnen zijn organisatie maar waarbij hij in werkelijkheid in het geheel niet betrokken is geweest.
6.6.
De toegevoegd gerechtsdeurwaarder heeft in deze zaak het bankbeslag gelegd. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof niet gebleken dat de toegevoegd gerechtsdeurwaarder bemoeienis heeft gehad bij de verdere verwerking van het bankbeslag. Dat behoorde kennelijk ook niet tot zijn taak. Ook is niet gebleken dat de toegevoegd gerechtsdeurwaarder verantwoordelijkheid droeg voor de medewerkers van het gerechtsdeurwaarderskantoor die de verdere afhandeling van het bankbeslag hebben behandeld. Er bestond voor hem onder de gegeven omstandigheden daarom geen verplichting toe te zien op de tijdige betekening van het bankbeslag aan klager, van welke verplichting de kamer bij zijn oordeel is uitgegaan. Dit betekent dat de kamer dit klachtonderdeel ten onrechte gegrond heeft verklaard.
Conclusie
6.7.
Uit het voorgaande volgt dat klachtonderdelen 1 en 2 ongegrond zijn. Dit leidt ertoe dat de bestreden beslissing niet in stand kan blijven. Het hof zal die beslissing vernietigen en met betrekking tot de klacht tegen de toegevoegd gerechtsdeurwaarder een nieuwe beslissing geven.
6.8.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.9.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing;
en opnieuw beslissende:
- verklaart de tegen de toegevoegd gerechtsdeurwaarder ingediende klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, J.W.M. Tromp en L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2019 door de rolraadsheer.