ECLI:NL:GHAMS:2019:755
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Klacht tegen een gerechtsdeurwaarder met betrekking tot betalingstermijn en beslaglegging
In deze zaak gaat het om een klacht tegen een toegevoegd gerechtsdeurwaarder, ingediend door een klager. De klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij een onredelijk korte betalingstermijn heeft gehanteerd en te snel tot beslaglegging is overgegaan. Daarnaast wordt er geklaagd over het niet naleven van de wettelijke termijn van acht dagen bij de betekening van het bankbeslag. De kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam heeft op 15 mei 2018 de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarder berispt voor het tweede klachtonderdeel, terwijl het eerste klachtonderdeel ongegrond werd verklaard. De toegevoegd gerechtsdeurwaarder heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
Tijdens de behandeling van de zaak op 20 december 2018 is de klager niet verschenen, terwijl de toegevoegd gerechtsdeurwaarder wel aanwezig was. Het hof heeft de feiten vastgesteld op basis van de eerdere beslissing van de kamer, waartegen geen bezwaar is gemaakt door de partijen. Het hof concludeert dat de toegevoegd gerechtsdeurwaarder niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor gedragingen die buiten zijn invloedssfeer vallen, zoals de betekening van het bankbeslag. Het hof oordeelt dat de kamer ten onrechte het tweede klachtonderdeel gegrond heeft verklaard, omdat de toegevoegd gerechtsdeurwaarder niet betrokken was bij de verdere afhandeling van het beslag.
Uiteindelijk vernietigt het hof de beslissing van de kamer en verklaart de klacht tegen de toegevoegd gerechtsdeurwaarder in zijn geheel ongegrond. De uitspraak benadrukt dat een gerechtsdeurwaarder niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor handelingen die buiten zijn controle liggen, zelfs als deze binnen zijn organisatie plaatsvinden.