ECLI:NL:GHAMS:2019:724

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2019
Publicatiedatum
5 maart 2019
Zaaknummer
200.246.958/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de noodzaak tot ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van gezinsproblematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, [kind X]. De ouders van [kind X] waren in hoger beroep gekomen tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, waarin was bepaald dat [kind X] onder toezicht zou worden gesteld van de gecertificeerde instelling de Jeugd- & gezinsbeschermers (GI) tot 28 juni 2019. De ouders stelden dat de situatie in het gezin was verbeterd en dat de ondertoezichtstelling niet langer nodig was. De raad voor de Kinderbescherming, die als verweerder optrad, was van mening dat de ondertoezichtstelling moest worden voortgezet vanwege de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [kind X].

Tijdens de mondelinge behandeling op 28 januari 2019 werd duidelijk dat er significante veranderingen in de thuissituatie hadden plaatsgevonden. De ouders hadden een veiligheidsplan opgesteld en er was vooruitgang geboekt in de hulpverlening. De GI gaf aan dat er geen noodzaak meer was voor de ondertoezichtstelling, terwijl de raad dit standpunt niet deelde. Het hof heeft de situatie zorgvuldig gewogen en vastgesteld dat de gronden voor ondertoezichtstelling ten tijde van de eerdere beschikking aanwezig waren, maar dat deze thans niet meer aanwezig zijn.

Het hof heeft besloten de bestreden beschikking te bekrachtigen voor zover deze betrekking heeft op de periode tot heden, maar heeft het verzoek tot voortzetting van de ondertoezichtstelling voor de toekomst afgewezen. Het hof benadrukte het belang van goede samenwerking tussen de ouders en de GI en stelde voor om de hulpverlening in een drangkader voort te zetten, waarbij de huidige gezinsmanager het gezin zou blijven begeleiden. Deze beslissing is genomen in het belang van de ontwikkeling van [kind X].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.246.958/ 01
zaaknummer rechtbank: C/15/275278/JU RK 18-1086
beschikking van de meervoudige kamer van 5 maart 2019 inzake:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in het hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in het hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
(gezamenlijk te noemen: de ouders)
advocaat: mr. C.M. Sent te Amsterdam,
en
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland,
gevestigd te Haarlem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- De gecertificeerde instelling de Jeugd- & gezinsbeschermers (hierna: de GI);
- [X] (hierna te noemen: [kind X] ).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kinderrechter) van 28 juni 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De ouders zijn op 28 september 2018 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van voornoemde beschikking van 28 juni 2018.
2.2
De raad heeft op 23 november 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de ouders van 14 januari 2019 met bijlagen, ingekomen op 15 januari 2019.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 28 januari 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [A] ;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager.

3.De feiten

3.1.Uit het huwelijk van de ouders is - voor zover in dit hoger beroep van belang – [kind X] geboren [in] 2007. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [kind X] . [kind X] verblijft bij de ouders.
Uit het huwelijk van de ouders is tevens geboren [Y] (hierna: [kind Y] ), [in] 2011. [kind Y] verblijft (op vrijwillige basis) bij de [naam instelling] in [plaats] .
De moeder heeft nog twee, inmiddels meerderjarige, kinderen uit eerdere relaties.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 14 juni 2018 is [kind X] voorlopig onder toezicht gesteld tot 14 september 2018 en is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend voor plaatsing in een 24 uurs voorziening voor de duur van vier weken. Bij de -in zoverre niet bestreden- beschikking van 28 juni 2018 is het verzoek van de raad om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is [kind X] , voor zover thans in hoger beroep van belang, op het daartoe strekkende verzoek van de raad, onder toezicht gesteld van de GI tot 28 juni 2019.
4.2
De ouders verzoeken, met vernietiging van de bestreden beschikking -in zoverre- te bepalen dat de duur van de ondertoezichtstelling wordt beperkt tot 28 december 2018 dan wel -naar het hof begrijpt- een voor 28 juni 2019 liggende datum.
4.3
De raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter beoordeling aan het hof ligt voor of de gronden voor de ondertoezichtstelling voor de gehele duur van het verzoek, te weten één jaar, aanwezig zijn.
5.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.3
De ouders stellen dat de kinderrechter [kind X] ten onrechte voor de duur van een jaar onder toezicht heeft gesteld en voeren daartoe in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting,
-onder meer- het volgende aan. De situatie in het gezin is erg veranderd ten opzichte van de situatie ten tijde van de spoeduithuisplaatsing van [kind X] . Er is een veiligheidsplan opgesteld en daarmee zou de ondertoezichtstelling niet meer nodig (moeten) zijn. De hulp is van de grond gekomen en de ouders zijn erg tevreden met de GI, in het bijzonder met de gezinsmanager. Er is dan ook geen reden om de ondertoezichtstelling nog te laten voortduren. De instemming van de ouders met een ondertoezichtstelling ter zitting bij de kinderrechter was slechts gericht op een snellere behandeling van [kind X] . Er is geen sprake van een stagnerende sociale-emotionele ontwikkeling bij [kind X] . Het ging ook goed met [kind X] voorafgaand aan de ondertoezichtstelling. In de bestreden beschikking is ten onrechte opgenomen dat de vader elders zou moeten gaan wonen. Dat dit beter zou zijn voor het gezin is immers niet op onderzoek gebaseerd en het is niet aan de GI om dit te bepalen. De moeder heeft verzorging van de vader nodig vanwege haar longembolie. Het gezin is bijzonder ontlast omdat [kind Y] is geplaatst in een speciale instelling voor dove en autistische kinderen. Daarnaast is de medicatie van de vader inmiddels goed ingesteld, is zijn diabetes daardoor gestabiliseerd en heeft hij zicht op werk. Er is thans weer rust in het gezin. Hoewel de ouders erkennen dat er een ernstig incident heeft plaatsgevonden in juni 2018 zijn de gevolgen, een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing tot 12 juli 2018, niet daarmee in verhouding. Deze maatregelen hebben voor [kind X] zelfs een averechts effect gehad, omdat zij angstig is opnieuw bij haar ouders te worden weggehaald. De ondertoezichtstelling brengt in die zin juist stress en onrust met zich mee. De ouders accepteren al twintig jaar vrijwillige hulp en zullen dat ook blijven doen, zo geven zij aan.
5.4
De raad voert in zijn verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting - onder meer - het volgende aan. De noodzaak voor ondertoezichtstelling is onderbouwd in het rapport 25 juni 2018, namelijk een stagnerende cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van [kind X] . De ontwikkelingsbedreiging is daarmee gegeven. [kind X] heeft bovengemiddeld veel behoefte aan een veilige en gestructureerde omgeving. Er was al langer sprake van een gespannen thuissituatie, ook voorafgaande aan het incident in juni 2018. Het is niet duidelijk of de ouders de ernst van de situatie voldoende inzien. [kind X] heeft last van de al langer bestaande problemen tussen haar ouders. Uit een gesprek met de gezinsmanager blijkt niet van de angst bij [kind X] voor een nieuwe uithuisplaatsing, hetgeen dan ook geen reden is om de ondertoezichtstelling te beëindigen. Er is geen sprake van een wijziging van omstandigheden in het gezin in verband met het niet meer thuis wonen van [kind Y] , want hij verblijft al sinds september 2017 bij de [naam instelling] . Desondanks was het in juni 2018 nodig dat [kind X] uit huis werd geplaatst. Hoewel er grote stappen zijn gemaakt door de ouders, is het noodzakelijk de ondertoezichtstelling voor de volledige duur te handhaven, gelet op de voorgeschiedenis van het gezin. De hulpverlening moet nog verder worden geborgd, zowel voor de ouders als voor [kind X] , en moet worden ingebed in het dagelijks leven. De GI is daarvoor nodig, hoewel de GI daarbij steeds meer op de achtergrond kan blijven, aldus de raad.
5.5
De GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard thans geen noodzaak meer te zien voor het voortduren van de ondertoezichtstelling. Er zijn door het gezin flinke stappen gemaakt sinds de machtiging tot uithuisplaatsing. [kind X] is meer ontspannen en de relatie tussen de ouders is verbeterd. De vader woont weer thuis en daarom is in overleg met de ouders het veiligheidsplan gewijzigd. Ook de psychiater van de vader ziet vorderingen bij hem. Er is sprake van goede samenwerking met de ouders. Een gedwongen kader is voor de hulpverlening dan ook niet nodig. Wel is een klankbord voor de ouders nuttig, zoals Advisium van ’s Heerenloo, maar dit kan ook binnen een drangkader worden gerealiseerd, indien de gemeente dat laatste goedkeurt, aldus de GI.
5.6
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. Ten tijde van de bestreden beschikking waren de gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig. Er was destijds sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [kind X] , bestaande uit een gespannen thuissituatie als gevolg van een overbelasting van het gezinssysteem door de zorg voor [kind X] en [kind Y] , die beiden speciale zorg en aandacht nodig hebben, de spanningen tussen de ouders en de eigen problematiek van de vader. Daarnaast was er onduidelijkheid over de oorzaak van de stagnerende cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van [kind X] en het inzetten van de juiste hulp. Bovendien is in juni 2018 sprake geweest van een zorgelijk incident in het gezin, waardoor zelfs een uithuisplaatsing van [kind X] noodzakelijk was.
Inmiddels is de hulpverlening op gang gekomen en is er een veiligheidsplan opgesteld waar de ouders zich aan houden. De ouders werken voldoende aan de hulpverlening mee en hebben daarin positieve stappen gezet. De vader is in therapie bij een psychiater en de moeder bij een psycholoog. Daarnaast hebben zij een gezinstherapeut voor [kind Y] en woont [kind Y] al langere tijd niet meer thuis, hetgeen de spanningen in het gezin aanzienlijk heeft verminderd. Via kinderpraktijk Theone zal het gezin begeleiding krijgen voor [kind X] tegen het pesten op school. Voorts is er een kleinschalige en betrokken middelbare school voor [kind X] gevonden. De diagnose voor [kind X] is nog niet definitief. Het expertisecentrum Advisium kan een diagnose gaan stellen voor [kind X] en een multidisciplinair team kan haar gaan behandelen.
Daarnaast is gebleken dat de ouders zelf actief zijn in het zoeken van hulp en dat zij hulpverlening, voor zichzelf en [kind X] , in het vrijwillig kader thans voldoende accepteren.
Het hof is van oordeel dat onder de hiervoor vermelde omstandigheden onvoldoende aannemelijk is geworden dat thans nog sprake is van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [kind X] . Het hof heeft daarbij mede in aanmerking genomen dat de ouders hebben verklaard hulpverlening in een niet-gedwongen kader te zullen blijven accepteren.
5.7
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat de gronden voor ondertoezichtstelling van [kind X] ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren, maar dat deze thans niet meer aanwezig zijn. De bestreden beschikking zal derhalve, voor zover [kind X] onder toezicht is gesteld tot heden, worden bekrachtigd en het verzoek tot ondertoezichtstelling voor zover het de periode vanaf heden betreft zal worden afgewezen, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre.
5.8
Het hof overweegt nog dat thans sprake is van goede samenwerking tussen het gezin en de gezinsmanager, en dat de ouders en de GI hebben verklaard de voorkeur te geven aan een drangkader voor de toekomstige hulpverlening. Het hof acht het in het belang van [kind X] dat er op een dergelijke constructieve manier samengewerkt zal blijven worden tussen de ouders en de GI. Het hof is dan ook van mening dat de noodzakelijke hulpverlening het beste tot zijn recht zal komen in een drangkader, waarbij indien mogelijk, de huidige gezinsmanager het gezin zou kunnen blijven begeleiden, gelet op hun huidige goede samenwerking.
5.9
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor zover het de ondertoezichtstelling van [kind X] voor de periode met ingang van heden betreft,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst het inleidend verzoek van de raad voor zover het de ondertoezichtstelling voor de periode met ingang van heden betreft af;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. van de Beek, W.F. Groos en C.E. Buitendijk in tegenwoordigheid van mr. L.S. van Tol als griffier en is op 5 maart 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.