ECLI:NL:GHAMS:2019:693

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2019
Publicatiedatum
5 maart 2019
Zaaknummer
23-004263-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake diefstal uit woning en restaurant

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is veroordeeld voor diefstal van een geldbedrag van 100 euro uit een woning en een fles Smirnoff Wodka uit een restaurant. De feiten vonden plaats op 3 mei 2016 in Hensbroek en op 27 april 2016 in Schoorl. De verdachte heeft tegenstrijdige verklaringen afgelegd over zijn aanwezigheid bij de woning en de loods waar de diefstal heeft plaatsgevonden. Tijdens een fotoconfrontatie is de verdachte herkend door de aangeefster en haar dochter. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld, waarbij het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging is gekomen. De verdachte is eerder veroordeeld voor vermogensdelicten en het hof heeft besloten tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van €20 toegewezen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-004263-17
Datum uitspraak: 22 februari 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 20 november 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-000949-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Italië) op [geboortedatum] 1966,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
8 februari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 3 mei 2016 te Hensbroek, gemeente Koggenland met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan [adres 2] heeft weggenomen een geldbedrag van 100 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
2:
hij op of omstreeks 27 april 2016 te Schoorl, gemeente Bergen (NH) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fles Smirnoff Wodka, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt en, als gevolg daarvan, tot een andere strafoplegging dan de politierechter.

Bespreking bewijsverweer ten aanzien van feit 1

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde. Daartoe is, kort gezegd, aangevoerd dat de verdachte niet is gezien in de woning waar de diefstal heeft plaatsgevonden, noch bij de deur van deze woning, en dat het tijdsbestek waarin de bewoners niet thuis waren lang was. Dat de verdachte op dat moment zijn hond niet bij zich had, is niet van belang. Voorts is er geen enkel (DNA-)spoor van de verdachte aangetroffen. Het wekt geen verbazing dat de verdachte in de omgeving van de diefstal gezien is, omdat hij daar regelmatig gaat wandelen. Er is, aldus de raadsvrouw, onvoldoende bewijs dat de verdachte deze diefstal heeft gepleegd. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij niet in de loods is geweest en hij niet meer weet wat hij daar deed noch wat hij toen heeft gezegd tegen de aangeefster en/of haar dochter.
Het hof overweegt het volgende.
Op 3 mei 2016 omstreeks 13:00 uur heeft aangeefster [benadeelde 1] haar woning aan het [adres 2] te Hensbroek, met gesloten deur en ramen, achtergelaten. Toen zij en haar dochter, [naam 1], diezelfde dag omstreeks 17:45 uur weer hun erf opreden, zagen zij dat er een auto met draaiende motor met de voorkant naar de loods – behorende bij de woning – stond. [benadeelde 1] meent dat het een groene Volkswagen Polo was met op de bijrijdersstoel een vrouw met een hoed op; zij zag geen bestuurder in de auto. Toen [benadeelde 1] de loods inliep, zag zij een voor haar onbekende manspersoon in de deuropening van deze loods staan. Zij heeft de man als volgt beschreven: 1.70 meter lang, zwart krullend haar en Nederlands sprekend met een accent. [naam 1], die achter [benadeelde 1] aanliep, sprak de manspersoon aan. De man vroeg [naam 1] direct: “waar is de rozenkwekerij dan?”. Het signalement dat [naam 1] van deze man heeft gegeven, luidt: normaal tot breed postuur, zwart krullend haar met hier en daar wat grijs, rond gezicht, glad geschoren, geen bril, tatoeage of sieraden en wijde kleding. Bij thuiskomst bemerkte [benadeelde 1] dat de deur, vermoedelijk met een breekvoorwerp, reeds was opengemaakt en dat uit de portemonnee van haar man 100 euro was gestolen. Toen [naam 1] werd geconfronteerd met diverse foto’s, verklaarde zij uit eigen beweging bij foto 3 de man, zijnde de verdachte, te herkennen.
Het hof stel op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte in de loods is geweest. Het door [benadeelde 1] en [naam 1] opgegeven signalement komt immers overeen met dat van de verdachte en [naam 1] heeft hem bij de fotoconfrontatie direct herkend. Voorts heeft de verdachte tegenstrijdig verklaard over de reden van zijn aanwezigheid in de loods. Bij de politie heeft hij aanvankelijk verklaard dat hij een bloembol wilde kopen en vervolgens heeft hij, in datzelfde verhoor en ter terechtzitting in eerste aanleg, verklaard dat hij op het terrein zijn hond aan het uitlaten was (proces-verbaal van verhoor verdachte van 29 juni 2016, dossierpagina’s 41-42). Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij niet meer weet wat hij in de loods deed. Dat de verdachte zijn hond aan het uitlaten was, is niet aannemelijk geworden nu de motor van de auto draaide en [benadeelde 1] heeft verklaard dat zij geen hond heeft gezien (geschrift, te weten een e-mail van [benadeelde 1] aan AP Noord-Holland van 21 november 2017). Het verweer van de raadsvrouw dat het ruime tijdsbestek waarin de bewoners niet thuis waren aan de bewezenverklaring in de weg staat, treft evenmin doel. De verdachte was aanwezig in de directe nabijheid op de plek waar een inbraak was gepleegd en heeft daarvoor geen geloofwaardige verklaring gegeven. Voor de suggestie dat een ander dan de verdachte de diefstal met braak zou hebben gepleegd, biedt het onderzoek ter terechtzitting geen enkel aanknopingspunt.
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde kan dan ook bewezen worden geacht als na te melden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 3 mei 2016 te Hensbroek, gemeente Koggenland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan [adres 2] heeft weggenomen een geldbedrag van 100 euro toebehorende aan een ander dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en dat weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
2:
hij op 27 april 2016 te Schoorl, gemeente Bergen (NH) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fles Smirnoff Wodka toebehorende aan [benadeelde 2].
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, die na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op telkens:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
De raadsvrouw heeft, als het hof tot een bewezenverklaring komt, erop gewezen dat het contact van de verdachte met de reclassering hem goed doet en dat in zijn Justitiële Documentatie geen recente feiten staan vermeld.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een geldbedrag van 100 euro uit een woning en van een fles wodka uit een restaurant. Hiermee heeft hij er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van een ander. Door feiten als de onderhavige worden bovendien de in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid versterkt, temeer nu een van de feiten zich in een woning heeft afgespeeld – een plek waar men zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 31 januari 2019 is hij eerder veelvuldig voor vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld. Het hof acht daarbij van belang dat de verdachte al meerdere keren een voorwaardelijke straf opgelegd heeft gekregen. Gelet daarop is het hof van oordeel dat niet kan worden afgezien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 20. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 20,00 (twintig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 2], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 20,00 (twintig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 27 april 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.H.G. Loyson, mr. P.C. Römer en mr. R.P. den Otter, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 februari 2019.
[…]