ECLI:NL:GHAMS:2019:692

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2019
Publicatiedatum
5 maart 2019
Zaaknummer
23-004252-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal van mobiele telefoons en geldbedragen door insluiping

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is veroordeeld voor diefstal van mobiele telefoons en twee geldbedragen van 60 en 80 euro, gepleegd door insluiping in een kantine en een kantoor. De verdachte had verklaard dat hij op de locaties aanwezig was om zijn hond uit te laten, maar het hof achtte deze verklaring ongeloofwaardig op basis van camerabeelden en getuigenverklaringen. De feiten vonden plaats op 14 juli 2017 in Middenmeer en op 30 juni 2017 in Egmond-Binnen. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met een voorwaardelijk deel en bijzondere voorwaarden voor reclassering. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte is schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers, evenals de recidive van de verdachte in vermogensdelicten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-004252-17
Datum uitspraak: 22 februari 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 20 november 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 15-800322-17 en 16-652393-16 (TUL), 16-652409-17 (TUL), 16-652601-15 (TUL),
15-700036-16 (TUL) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Italië) op [geboortedatum] 1966,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
8 februari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 14 juli 2017 te Middenmeer, gemeente Hollands Kroon, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meerdere mobiele telefoon(s) en/of 60,- euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2:
hij op of omstreeks 30 juni 2017 te Egmond-Binnen, gemeente Bergen (NH), met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een goedbedrag van 80 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bespreking bewijsverweer

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting het hof verzocht de verdachte, conform het oordeel van de politierechter, vrij te spreken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Daartoe is door de verdediging het volgende aangevoerd.
Wat betreft het onder 1 ten laste gelegde is weliswaar sprake van bezwarende omstandigheden, maar is er geen bewijs dat de verdachte iets heeft weggenomen. Uit de camerabeelden blijkt dat de verdachte met
hetzelfdein zijn hand uit zijn auto stapt en op een later moment weer naar zijn auto loopt en instapt. Niet duidelijk blijkt dat de verdachte binnen is geweest. Er is geen spoor van de verdachte dat hem linkt aan de diefstal.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij niets heeft gestolen. Hij had de dag ervoor zijn hond uitgelaten in de buurt van de plaats delict, alwaar hij zijn hondenkatrol vergeten was en de dag erna (
het hof begrijpt: op 14 juli 2017) terugkwam om deze katrol – tevergeefs – te zoeken, aldus de verdachte.
Wat betreft het onder 2 ten last gelegde wordt de verdachte weliswaar gezien, maar is geen sprake van een spoor dat naar de verdachte is te herleiden.
De verdachte heeft verklaard dat hij niet in het hostel (
het hof begrijpt: [naam hostel] aan de [adres 2]) is geweest en dat hij daar geen 80 euro heeft gestolen. Ook heeft hij verklaard dat hij weleens bij het betreffende hostel komt, maar enkel om daar zijn auto te parkeren voorafgaand een wandeling naar Egmond aan Zee en eventueel voor een kopje koffie op het terras na afloop van de wandeling.
Het hof overweegt met betrekking tot de tenlastegelegde feiten als volgt.
Feit 1: diefstal te Middenmeer
Op 14 juli 2017 waren [benadeelde 1] en [benadeelde 2] met hun collega’s aan het werk achter een lopende band in een bollenbedrijf in een schuur aan de Westermiddenmeerweg te Middenmeer. [benadeelde 1] heeft verklaard dat zij en haar collega’s die dag tussen 12:00 uur en 12:30 uur hun spullen in de kantine hebben gelegd, die in diezelfde schuur is gelokaliseerd. [benadeelde 1] had daar haar mobiele telefoon op de koelkast gelegd en [benadeelde 2] had daar haar portemonnee met 60 euro achtergelaten. Om 12:30 uur gingen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] met hun collega’s aan het werk en om 15:00 uur ontdekten zij, bij terugkomst in de kantine, dat de mobiele telefoon en 60 euro weg waren. Een andere collega was ook haar telefoon kwijt. Tussen 12:30 uur en 15:00 uur zijn [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en hun collega’s achter de lopende band aan het werk geweest en is geen van hen in de kantine geweest.
Het bollenbedrijf kan men alleen via de voorzijde betreden en op die ingang staan bewakingscamera’s gericht. De politieambtenaar [politieambtenaar] heeft de camerabeelden bekeken en zag daarop dat op 14 juli 2017 omstreeks 14:45 uur – dus op een tijdstip dat [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en hun collega’s aan het werk waren en zij geen zicht hadden op hun spullen in de kantine – een groenkleurige Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] , die op naam is gesteld van de verdachte, het erf van de bollenschuur op kwam rijden en dat de bestuurder uitstapte. De verdachte heeft verklaard dat hij de persoon is die op die camerabeelden te zien is (proces-verbaal verhoor verdachte van 12 augustus 2017, dossierpagina 21 en proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 20 november 2017, pagina 1). Uit deze beelden blijkt dat de verdachte richting de camera’s loopt, voor ongeveer 2 minuten uit beeld verdwijnt, vervolgens direct naar zijn voertuig loopt en dat hij iets in zijn rechterhand heeft. [benadeelde 1] heeft verklaard dat tussen 12:00 uur en het moment dat het voertuig van de verdachte in beeld komt, er geen (
het hof begrijpt: haar) onbekende personen op de beelden staan.
Gelet op de beelden moet worden aangenomen dat de verdachte, anders dan de verdediging heeft betoogd, in de bollenschuur/kantine is geweest. Dat op de camerabeelden alleen de aankomst en het vertrek van de verdachte is geregistreerd – en derhalve niet dat hij zich in de bollenschuur/kantine heeft begeven – maakt dat niet anders. De verdachte is de enige (onbekende) persoon die in de bewuste tijdspanne waarbinnen de diefstal moet hebben plaatsgevonden, op de camerabeelden te zien is. Daarnaast heeft de verdachte over de reden van zijn aanwezigheid op het erf van het bollenbedrijf, evenals over hetgeen hij in zijn hand heeft, wisselend verklaard. Zo heeft hij in eerste instantie (herhaaldelijk) verklaard dat hij daar was om zijn hond uit te laten en de hondenriem in zijn hand vasthield (proces-verbaal van verhoor verdachte van 12 augustus 2017, dossierpagina 21), terwijl hij ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft verklaard dat hij daar was om zijn hondenriem/katrol op te halen die hij was vergeten toen hij
de dag ervooraldaar zijn hond had uitgelaten. Over hetgeen hij vastheeft, heeft de verdachte in eerste aanleg verklaard dat het zijn autosleutels of telefoon – en dus geen hondenriem – betrof. De eerste verklaring van de verdachte, geconfronteerd met de camerabeelden (‘ik heb daar mijn hond uitgelaten’) is ongeloofwaardig. Op de camerabeelden is geen hond gezien.
Het voorgaande dwingt tot de conclusie dat de verdachte in de bollenschuur/kantine is geweest en tevens dat hij de persoon is geweest die de mobiele telefoons en 60 euro heeft weggenomen.
Feit 2: diefstal te Egmond-Binnen
Op 30 juni 2017 was [benadeelde 3] aan het werk bij het [naam hostel] gelegen aan de [adres 2] . Hij heeft verklaard dat die dag zijn rugtas, met in het voorvakje zijn portemonnee en daarin 80 euro, in het kantoor van de manager lag. Even later zag hij dat dat bedrag uit zijn portemonnee was weggenomen. Getuige [getuige 1] heeft gezien dat er een man uit het kantoor kwam lopen, die qua signalement (gezet postuur, licht getinte huidskleur, donkerbruin krullend haar en vergezeld door een klein hondje) overeenkomt met de verdachte. [getuige 1] is het kantoor ingelopen en zag dat de tas van zijn collega [benadeelde 3] openstond en dat zijn portemonnee geopend er boven op lag. [getuige 2] heeft gezien dat een man met donker krullend haar, een getinte huidskleur en een hondje richting de parkeerplaatsen liep. [getuige 3] heeft voorts gezien dat een man met hetzelfde signalement wegreed in een groene Volkswagen Polo. De verdachte, die voldoet aan het door de getuigen opgegeven signalement en tevens een groene Volkswagen Polo op zijn naam heeft staan, heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij bij het [naam hostel] is geweest met zijn auto.
Gelet op de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden stelt het hof vast dat het de verdachte is geweest die in het kantoor van het [naam hostel] is binnengegaan en de diefstal heeft gepleegd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 14 juli 2017 te Middenmeer, gemeente Hollands Kroon, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen mobiele telefoons en 60 euro toebehorende aan anderen dan aan verdachte;
2:
hij op 30 juni 2017 te Egmond-Binnen, gemeente Bergen (NH), met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van 80 euro toebehorende aan [benadeelde 3] .
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op telkens:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat drie vorderingen tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf worden toegewezen (
het hof begrijpt: parketnummers 16-652393-16, 16-652409-17 en 15-700036-16) en dat één vordering tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf wordt afgewezen (
het hof begrijpt: parketnummer 16-652601-15).
De raadsvrouw heeft, voor het geval het hof tot een bewezenverklaring zou komen, erop gewezen dat het contact van de verdachte met de reclassering hem goed doet en dat in zijn Justitiële Documentatie geen recente feiten staan vermeld. De raadsvrouw heeft verzocht het openbaar ministerie in de vordering tot tenuitvoerlegging uit 2015 (
het hof begrijpt: parketnummer 16-652601-15) niet-ontvankelijk te verklaren en bij de vordering tot tenuitvoerlegging waar thans sprake is van reclasseringstoezicht (
het hof begrijpt: parketnummer 16-652393-16) de proeftijd te verlengen. Bij de andere twee vorderingen (
het hof begrijpt: parketnummers 16-652409-17 en 15-700036-16) heeft de raadsvrouw het hof verzocht de gevangenisstraf om te zetten in een werkstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de diefstal van mobiele telefoons en twee geldbedragen van 60 en 80 euro. Hiermee heeft hij er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van een ander. Het kwijtraken van een mobiele telefoon en geldbedragen levert voor slachtoffers groot ongemak op. Door feiten als de onderhavige worden bovendien de in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid versterkt. Het hof rekent de verdachte aan dat hij, ook ter terechtzitting in hoger beroep, geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen. Integendeel: kennelijk meent de verdachte dat hij, met name door smoesjes betreffende zijn hond, overal mee wegkomt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 31 januari 2019 is hij eerder veelvuldig voor vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld. Het hof acht daarbij van belang dat de verdachte al meerdere keren een voorwaardelijke straf opgelegd heeft gekregen. Gelet daarop is het hof van oordeel dat niet kan worden afgezien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof acht daarnaast gewenst en nodig dat de verdachte na het uitzitten van zijn straffen wordt begeleid door de reclassering. Om die reden zal het hof een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht van 6 juli 2016 opgelegde voorwaardelijke een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken (parketnummer: 16-652393-16). Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht van 12 april 2017 opgelegde voorwaardelijke een gevangenisstraf voor de duur van 21 dagen (parketnummer 16-652409-17). Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Vordering tenuitvoerlegging

Het hof zal het openbaar ministerie in zijn vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht van 24 december 2015, parketnummer 16-652601-15, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 14 dagen niet-ontvankelijk verklaren, nu van die straf reeds bij onherroepelijk vonnis van 6 juli 2016 de tenuitvoerlegging is gelast.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 22 juni 2017 opgelegde voorwaardelijke een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand (parketnummer 15-700036-16). Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt daarbij als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich meldt zo frequent en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht.
- zich laat behandelen door Fivoor of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven. De veroordeelde wordt verplicht tot een korte klinische opname voor de duur van maximaal zeven weken, als de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die opname door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
- meewerkt aan het verkrijgen en behouden van dagbesteding, zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht. Het aantal uren of dagdelen is in overleg met de reclassering.
- medewerking verleent aan middelencontrole, zo lang de reclassering dit nodig acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht van 6 juli 2016, parketnummer 16-652393-16, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht van 12 april 2017, parketnummer 16-652409-17, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
21 (eenentwintig) dagen.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging, met parketnummer 16-652601-15.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 22 juni 2017, parketnummer 15-700036-16, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.H.G. Loyson, mr. P.C. Römer en mr. R.P. den Otter, in tegenwoordigheid van
mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 februari 2019.
[…]