ECLI:NL:GHAMS:2019:690
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- A.D.R.M. Boumans
- P. Greve
- P.C. Römer
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot kwijtschelding of vermindering van ontnemingsvordering wegens onvoldoende onderbouwing van vermogenspositie
Op 27 februari 2019 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek tot kwijtschelding of vermindering van een ontnemingsvordering. De verzoeker, geboren in 1954, had eerder de verplichting opgelegd gekregen om een bedrag van € 40.840,20 te betalen aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit bedrag was vastgesteld bij arrest van het hof op 10 juni 2003 en was onherroepelijk geworden op 11 april 2006. In november 2018 diende de verzoeker een verzoekschrift in, waarin hij vroeg om kwijtschelding of vermindering van het resterende bedrag, onderbouwd met stukken over zijn financiële en psychische situatie.
Tijdens de behandeling van het verzoek op 13 februari 2019 in raadkamer, heeft de advocaat-generaal, mr. J.B. Develing, geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. De verzoeker stelde dat zijn huidige financiële en psychische situatie, evenals zijn leeftijd, hem in een positie plaatste waarin hij niet in staat was om aan de betalingsverplichting te voldoen. Echter, het hof oordeelde dat de verzoeker zijn vermogenspositie onvoldoende had onderbouwd. Eerdere verzoeken tot kwijtschelding waren ook afgewezen omdat de verzoeker niet voldoende bewijs had geleverd van zijn inkomen, vermogen en uitgaven.
Het hof concludeerde dat er geen termen aanwezig waren om de betalingsverplichting te matigen of kwijt te schelden, vooral omdat de verzoeker geen inzicht had gegeven in de beschikbaarheid van wederrechtelijk verkregen vermogen en er geen bewijs was dat hij in de nieuwe strafzaak vermogensbestanddelen had vergaard. De beslissing van het hof was om het verzoek van de verzoeker tot vermindering of kwijtschelding van de betalingsverplichting af te wijzen.