ECLI:NL:GHAMS:2019:690

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2019
Publicatiedatum
5 maart 2019
Zaaknummer
R 001368-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot kwijtschelding of vermindering van ontnemingsvordering wegens onvoldoende onderbouwing van vermogenspositie

Op 27 februari 2019 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek tot kwijtschelding of vermindering van een ontnemingsvordering. De verzoeker, geboren in 1954, had eerder de verplichting opgelegd gekregen om een bedrag van € 40.840,20 te betalen aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit bedrag was vastgesteld bij arrest van het hof op 10 juni 2003 en was onherroepelijk geworden op 11 april 2006. In november 2018 diende de verzoeker een verzoekschrift in, waarin hij vroeg om kwijtschelding of vermindering van het resterende bedrag, onderbouwd met stukken over zijn financiële en psychische situatie.

Tijdens de behandeling van het verzoek op 13 februari 2019 in raadkamer, heeft de advocaat-generaal, mr. J.B. Develing, geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. De verzoeker stelde dat zijn huidige financiële en psychische situatie, evenals zijn leeftijd, hem in een positie plaatste waarin hij niet in staat was om aan de betalingsverplichting te voldoen. Echter, het hof oordeelde dat de verzoeker zijn vermogenspositie onvoldoende had onderbouwd. Eerdere verzoeken tot kwijtschelding waren ook afgewezen omdat de verzoeker niet voldoende bewijs had geleverd van zijn inkomen, vermogen en uitgaven.

Het hof concludeerde dat er geen termen aanwezig waren om de betalingsverplichting te matigen of kwijt te schelden, vooral omdat de verzoeker geen inzicht had gegeven in de beschikbaarheid van wederrechtelijk verkregen vermogen en er geen bewijs was dat hij in de nieuwe strafzaak vermogensbestanddelen had vergaard. De beslissing van het hof was om het verzoek van de verzoeker tot vermindering of kwijtschelding van de betalingsverplichting af te wijzen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002167-01
rekestnummer: 001368-18
Datum uitspraak: 27 februari 2019
BESCHIKKING
gegeven op het verzoekschrift op grond van artikel 577b, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) ingediend door de veroordeelde:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1954
aders: [adres],
hierna te noemen: verzoeker.
Procesgang
Aan de verzoeker is bij arrest van dit hof van 10 juni 2003 de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 40.840,20 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit arrest is 11 april 2006 onherroepelijk geworden.
Namens verzoeker is bij een op 21 november 2018 ter griffie van dit gerechtshof ingekomen verzoekschrift op grond van artikel 577b, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering verzocht om het resterende ingevolge de ontnemingsmaatregel te betalen bedrag van
€ 40.840,20 kwijt te schelden dan wel te matigen.
Het verzoekschrift is door het hof in raadkamer op 13 februari 2019 in het openbaar behandeld.
Daarbij zijn gehoord de verzoeker en de advocaat-generaal mr. J.B. Develing.
De advocaat-generaal heeft in raadkamer geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
De verzoeker heeft gesteld dat de financiële en psychische situatie en zijn leeftijd aantoont dat de draagkracht van hem nu en in de toekomst zodanig is dat vermindering of kwijtschelding van de aan hem opgelegde ontnemingsmaatregel geboden is. De verzoeker heeft zijn verzoek met stukken onderbouwd.

Beoordeling van het verzoek

Artikel 577b, tweede lid Sv biedt de rechter de mogelijkheid tot vermindering of kwijtschelding van het ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel vastgestelde bedrag.
Bij beschikkingen van het hof van 31 mei 2007, 18 november 2009 en 9 maart 2018 zijn de verzoeken tot kwijtschelding of vermindering van de opgelegde betalingsverplichting afgewezen, omdat de verzoeken onvoldoende onderbouwd waren met bewijsstukken inzake het inkomen, vermogen en uitgavenpatroon en daarmee was de door de verzoeker gestelde betalingsonmacht onvoldoende aannemelijk geworden.
Bij brief van 9 februari 2019 met bijlagen heeft het CJIB laten weten dat de verzoeker vanaf 2006 in de gelegenheid is gesteld het opgelegde bedrag te voldoen en dat tot op heden geen enkele betaling is ontvangen. Meerdere malen is door de verzoeker een betalingsvoorstel gedaan, dan wel is een betalingsregeling met de verzoeker getroffen, echter heeft de verzoeker niets betaald en bleef een reactie vervolgens uit. Tevens heeft de verzoeker nog een ontnemingsmaatregel opgelegd gekregen bij arrest van 20 februari 2008 van een bedrag van
€ 445.000,00. De verplichting tot betaling aan de Staat is in die zaak verminderd tot een bedrag van € 50.000,00. De verzoeker wordt thans wederom verdacht van het plegen van een strafbaar feit (parketnummer 05/881120-16 en in hoger beroep parketnummer 21/000029-18).
Verzoeker heeft bij het onderhavige verzoekschrift stukken omtrent zijn financiële situatie gevoegd. Hiermee is inzicht gegeven in de legale inkomsten van de verzoeker. De verzoeker heeft echter zijn vermogenspositie onvoldoende onderbouwd. In het bijzonder heeft de verzoeker niet gesteld en uitgelegd dat en hoe het wederrechtelijk verkregen vermogen in de onderhavige zaak en dat in de latere zaak, waarbij in eerste instantie een betalingsverplichting van € 445.000 is opgelegd, niet meer voor betaling of verhaal beschikbaar is of kan komen. Voorts bestaat geen inzicht of de veroordeelde in de nieuwe strafzaak vermogensbestanddelen heeft vergaard waarop de ontnemingsvordering zou kunnen worden verhaald.
Op basis van het voorgaande zijn geen termen aanwezig om de (resterende) betalingsverplichting van de verzoeker te matigen dan wel kwijt te schelden. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

Beslissing

Het hof:
Wijst het verzoek van de verzoeker tot vermindering c.q. kwijtschelding van de aan verzoeker opgelegde betalingsverplichting af.
Deze beschikking is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. P. Greve en mr. P.C. Römer, in tegenwoordigheid van mr. M.C.W. van der Voort, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 februari 2019.
Mr. A.D.R.M. Boumans en P.C. Römer zijn buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.