ECLI:NL:GHAMS:2019:664

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 februari 2019
Publicatiedatum
5 maart 2019
Zaaknummer
200.233.897/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing van bewind wegens aanhoudende noodzaak tot bescherming van financiële belangen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [betrokkene] tot opheffing van het bewind dat op zijn goederen is ingesteld. Het bewind was ingesteld door de kantonrechter op 28 januari 2011, en [betrokkene] is op 20 februari 2018 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kantonrechter van 27 november 2017, waarin zijn verzoek tot opheffing van het bewind werd afgewezen. De bewindvoerder, Stichting Humanitas Inkomensbeheer, heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van [betrokkene].

Het hof heeft vastgesteld dat [betrokkene] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bewind niet langer noodzakelijk is. Ondanks dat hij sinds 1,5 jaar schuldenvrij is, heeft hij nog steeds hulp nodig bij het beheer van zijn financiën. De bewindvoerder heeft aangetoond dat [betrokkene] niet in staat is zijn financiële belangen zelf te behartigen, onder andere door zijn psychiatrische stoornis en verslavingsproblematiek. Het hof heeft geconcludeerd dat de noodzaak tot bewind nog steeds bestaat en dat de voortzetting van het bewind zinvol is. Het verzoek van [betrokkene] is afgewezen en de bestreden beschikking is bekrachtigd.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van bescherming van kwetsbare personen en de rol van bewindvoerders in het waarborgen van hun financiële belangen. Het hof heeft [betrokkene] de mogelijkheid gegeven om een verzoek in te dienen bij de kantonrechter voor de benoeming van zijn zus als bewindvoerder, indien hij dat wenst.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 19 februari 2019
Zaaknummer: 200.233.897/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: 6089095 EB VERZ 17-12731
in de zaak in hoger beroep van:
[betrokkene] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant in hoger beroep,
verder te noemen: [betrokkene] ,
advocaat: mr. R.M.G. Sussenbach te Amsterdam.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
  • Stichting Humanitas Inkomensbeheer, vertegenwoordigd door mr. J. Jong (hierna: de bewindvoerder);
  • [belanghebbende A] (moeder);
  • [belanghebbende B] (broer);
  • [belanghebbende C] (zus);
  • [belanghebbende D] (broer);
  • [belanghebbende E] (broer);
  • [belanghebbende F] (zus);
  • [belanghebbende G] (zus);
allen wonende te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van
27 november 2017 van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
[betrokkene] is op 20 februari 2018 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 27 november 2017 van de kantonrechter.
2.2.
De bewindvoerder heeft op 24 april 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof zijn voorts ingekomen:
- nadere stukken van de zijde van [betrokkene] op 14 maart 2018;
- een faxbericht van de zijde van [betrokkene] van 22 november 2018 met bijlagen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 22 november 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- [betrokkene] , bijgestaan door zijn advocaat;
- de bewindvoerder, vertegenwoordigd door [X] als vervangend bewindvoerder, bijgestaan door de advocaat;
- [belanghebbende G] (hierna: de zus).
De overige belanghebbenden zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

Bij beschikking van de kantonrechter van 28 januari 2011 is een bewind ingesteld over de goederen van [betrokkene] .

4.Het geschil in hoger beroep

4.1.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van [betrokkene] tot opheffing van het bewind afgewezen.
4.2.
[betrokkene] verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, zijn verzoek om opheffing van het bewind toe te wijzen.
4.3.
De bewindvoerder verzoekt [betrokkene] niet ontvankelijk te verklaren, althans zijn beroep af te wijzen, kosten rechtens, en – naar het hof begrijpt – de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Ter beoordeling aan het hof ligt voor of de kantonrechter terecht en op goede gronden het verzoek van [betrokkene] tot het ontslag van Stichting Humanitas als bewindvoerder heeft afgewezen.
5.2.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 lid 1 en 2 BW, dan wel ambtshalve.
5.3.
[betrokkene] stelt dat het bewind opgeheven dient te worden, nu hij reeds 1,5 jaar schuldenvrij is. Het is wel noodzakelijk dat iemand hem helpt bij het beheer van zijn financiën maar dit hoeft geen bewindvoerder te zijn. Als het bewind wordt opgeheven, zal zijn zus zijn financiële belangen behartigen. Hiervoor is geen juridisch kader nodig.
De zus steunt [betrokkene] in zijn verzoek. [betrokkene] heeft volgens haar veel hulp en begeleiding nodig maar zij kan de financiële belangen behartigen nu het beter met [betrokkene] gaat en de familie het hierover ook eens is.
5.4.
De bewindvoerder stelt zich op het standpunt dat [betrokkene] niet of onvoldoende in staat is zijn financiële belangen zelf te behartigen en voert daartoe het volgende aan. Uit de email van 2 november 2017 van [Y] , ambulant verpleegkundige bij Mentrum
[wijkteam] , blijkt dat [betrokkene] niet of onvoldoende in staat is zijn financiële belangen zelf te behartigen, onder meer vanwege zijn psychiatrische stoornis, verslavings- en LVB problematiek. [betrokkene] heeft blijkens voornoemde e-mail veel hulp nodig en geeft zijn leefgeld uit aan cannabis. Ook de familie bevestigt dat [betrokkene] niet in staat is zijn leefgeld zelf te beheren. De bewindvoerder heeft ingevolge het advies van de kantonrechter gepoogd [betrokkene] iets meer zelfstandigheid te geven door hem € 100,- aan leefgeld per twee weken ter beschikking te stellen. Deze proef heeft precies één week geduurd, omdat [betrokkene] binnen een week belde met het verzoek hem extra geld te geven omdat het leefgeld al op was. Nu [betrokkene] voorts geen enkele onderbouwing geeft van zijn stelling dat hij zelfstandig in staat is zijn financiën te beheren, dient zijn hoger beroep te worden afgewezen. Bewind blijft – ook als zijn zus uitvoerende taken op zich zou nemen – ter bescherming van [betrokkene] noodzakelijk.
5.5.
Het hof overweegt als volgt. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het onder meer volgende gebleken. [betrokkene] is in juni 2018 verhuisd vanuit kliniek [kliniek 1] van Mentrum naar [kliniek 2] . Dit betreft een vorm van beschermd wonen waar [betrokkene] meer zelfstandigheid heeft dan in [kliniek 1] en dichter bij zijn familie woont. Met zijn gezondheid gaat het beter. Ter zitting in hoger beroep heeft hij verklaard nu en dan nog te blowen, maar niet meer zoveel als voorheen.
Echter, niet is gebleken dat [betrokkene] inmiddels zelfstandig zijn financiële belangen kan behartigen. Integendeel, toen [betrokkene] iets meer zelfstandigheid kreeg van de bewindvoerder door het verstrekken van € 100,- leefgeld voor twee weken, bleek dat dit leefgeld binnen zes dagen op was. [betrokkene] heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de noodzaak tot bewind niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken. Dit geldt te meer nu naast de bewindvoerder en de zus, ook [betrokkene] zelf heeft verklaard hulp bij zijn financiën nodig te hebben. Dat de zus zich bereid heeft verklaard zich buiten het juridisch kader te willen ontfermen over zijn financiën maakt dit oordeel niet anders. Vanwege zijn psychiatrische stoornis, verslavings- en LVB problematiek, is een onderbewindstelling nog steeds noodzakelijk en zinvol. Indien [betrokkene] , in plaats van de huidige bewindvoerder, zijn zus als bewindvoerder zou willen laten benoemen, staat het hem vrij hiertoe een verzoek bij de kantonrechter in te dienen.
Het verzoek van [betrokkene] in hoger beroep zal dan ook worden afgewezen en de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
5.6.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Buitendijk, mr. J. Kok en mr. J.W. Brunt, in tegenwoordigheid van mr. J. Stein als griffier, en is op 19 februari 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.