Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[X] ,
[naam maatschap] ,
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een hoger beroep inzake een vordering van een maatschap tegen appellanten [X] en Notariskantoor [X] B.V. De zaak betreft de betaling voor waarnemingswerkzaamheden die door de maatschap zijn verricht. Het hof heeft eerder, in een tussenarrest van 13 november 2018, de zaak naar de rol verwezen voor aktewisseling. De maatschap heeft een akte ingediend waarin zij stelt dat zij op 17 februari 2015 een mondelinge overeenkomst tot lastgeving met [A] is aangegaan, die hen machtigt om de vordering op eigen naam te innen. Appellanten betwisten de geloofwaardigheid van deze overeenkomst en stellen dat er geen document is dat aantoont dat [A] heeft ingestemd met de inning van de vordering door de maatschap.
Het hof oordeelt dat een overeenkomst van lastgeving ook mondeling kan worden gesloten en dat de gang van zaken in de praktijk kan impliceren dat de maatschap de vordering kan innen. Het hof heeft verder overwogen dat een uurtarief van € 100,- exclusief btw redelijk is voor de werkzaamheden van de notariële medewerkers van de maatschap. Het hof heeft de vordering van de maatschap gedeeltelijk toegewezen, waarbij het totaalbedrag van € 10.761,34 aan de maatschap is toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft het bestreden vonnis vernietigd en de proceskosten tussen partijen verdeeld. De uitspraak is gedaan op 26 februari 2019.