ECLI:NL:GHAMS:2019:624

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2019
Publicatiedatum
3 maart 2019
Zaaknummer
200.212.656/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake betaling voor waarnemingswerkzaamheden door notaris en maatschap

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een hoger beroep inzake een vordering van een maatschap tegen appellanten [X] en Notariskantoor [X] B.V. De zaak betreft de betaling voor waarnemingswerkzaamheden die door de maatschap zijn verricht. Het hof heeft eerder, in een tussenarrest van 13 november 2018, de zaak naar de rol verwezen voor aktewisseling. De maatschap heeft een akte ingediend waarin zij stelt dat zij op 17 februari 2015 een mondelinge overeenkomst tot lastgeving met [A] is aangegaan, die hen machtigt om de vordering op eigen naam te innen. Appellanten betwisten de geloofwaardigheid van deze overeenkomst en stellen dat er geen document is dat aantoont dat [A] heeft ingestemd met de inning van de vordering door de maatschap.

Het hof oordeelt dat een overeenkomst van lastgeving ook mondeling kan worden gesloten en dat de gang van zaken in de praktijk kan impliceren dat de maatschap de vordering kan innen. Het hof heeft verder overwogen dat een uurtarief van € 100,- exclusief btw redelijk is voor de werkzaamheden van de notariële medewerkers van de maatschap. Het hof heeft de vordering van de maatschap gedeeltelijk toegewezen, waarbij het totaalbedrag van € 10.761,34 aan de maatschap is toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft het bestreden vonnis vernietigd en de proceskosten tussen partijen verdeeld. De uitspraak is gedaan op 26 februari 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.212.656/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 4834585 CV EXPL 16-1443
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 februari 2019
inzake

1.[X] ,

wonend te [woonplaats] ,
2. NOTARISKANTOOR [X] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats ] ,
appellanten,
advocaat: mr. L.T. van Eijck van Heslinga te Alkmaar,
tegen
de maatschap
[naam maatschap] ,
gevestigd te [vestigingsplaats ] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.A. de Groot te Amsterdam.

1.Verder verloop van het geding

Appellanten worden hierna [X] c.s. en afzonderlijk [X] en Notariskantoor [X] genoemd. Geïntimeerde wordt hierna de maatschap genoemd.
Bij arrest van 13 november 2018 (hierna: het tussenarrest) heeft het hof de zaak naar de rol verwezen voor aktewisseling.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- akte aan de zijde van de maatschap, met producties;
- antwoordakte.
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

2.1
Bij het tussenarrest heeft het hof de maatschap in de gelegenheid gesteld een stuk in het geding te brengen waaruit blijkt dat [A] aan de maatschap een machtiging heeft verstrekt om de vordering op eigen naam te innen dan wel dat hij de vordering aan de maatschap heeft gecedeerd.
2.2
Bij akte na tussenarrest heeft de maatschap een "akte bevestiging lastgeving ex artikel 7:414 lid 2 BW" d.d. 7 december 2018 in het geding gebracht, waarin staat vermeld dat de maatschap op 17 februari 2015 mondeling met [A] een overeenkomst tot lastgeving is aangegaan, dat [A] aan de maatschap de last heeft gegeven om de vordering in het belang van [A] , voor rekening van [A] , zij het op eigen naam te innen en dat de maatschap deze last heeft aanvaard.
2.3
[X] c.s. hebben aangevoerd dat het ongeloofwaardig is dat de maatschap op 17 februari 2015 mondeling met [A] een overeenkomst tot lastgeving zou zijn aangegaan. Tot 7 december 2018 bestond er geen document waaruit blijkt dat [A] ermee heeft ingestemd dat de maatschap de vordering zou innen. Het herstel achteraf betekent ten minste dat de maatschap in de proceskosten moet worden veroordeeld, aldus [X] c.s.
2.4
Een overeenkomst van lastgeving kan mondeling gesloten worden en kan ook in gedragingen besloten liggen. Niet is betwist dat de notarissen in de maatschap in het kader van hun samenwerking met elkaar hebben afgesproken dat de facturering voor al hun notariële werkzaamheden en de inning daarvan vanuit de maatschap verlopen. Dit was kennelijk ook de gang van zaken in de praktijk. Daarin kan de afspraak besloten hebben gelegen dat dit ook geldt voor de onderhavige werkzaamheden. Mogelijk is dat voor de onderhavige werkzaamheden niet apart vooraf schriftelijk vastgelegd. Indien dat al moet worden aangemerkt als een gebrek, is dat hersteld. De maatschap kan de onderhavige vordering dus in deze procedure geldend maken. Grief 1 faalt. Indien al moet worden gesproken van een (hersteld) gebrek, is dat geen reden om de maatschap in proceskosten te veroordelen.
2.5
Bij het tussenarrest heeft het hof bij wijze van voorshands oordeel overwogen dat een tarief van € 100,- per uur exclusief btw in aanmerking komt als vergoeding voor de werkzaamheden van drie notarieel juristen die voor de maatschap werkzaam zijn. Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich daarover uit te laten.
2.6
De maatschap heeft het volgende aangevoerd. De medewerkers die [A] hebben bijgestaan zijn een notaris en twee kandidaat-notarissen. Niet alle tijd die zij aan de zaak hebben besteed, is in rekening gebracht. Als zij de werkzaamheden niet hadden verricht, had [A] dat zelf moeten doen. Als het hof erbij blijft dat een uurtarief van € 100,- redelijk is, dan declareert de maatschap alsnog € 220,- exclusief btw voor de 2 uren en 12 minuten die reeds op de factuur in mindering zijn gebracht.
2.7
[X] c.s. hebben aangevoerd dat de medewerker die volgens [A] (thans) notaris is, dat ambt nog niet vervulde ten tijde van het verrichten van de gefactureerde werkzaamheden. De werkzaamheden van de medewerkers beperkten zich tot korte bevestigingen, meestal niet meer dan "akkoord". [X] c.s. verzetten zich ertegen dat er alsnog meer werkzaamheden in rekening worden gebracht.
2.8
Het tussenarrest bevat in rov. 3.8 een verkeerde verwijzing. De verwijzing naar de beslissing van het hof Amsterdam van 21 februari 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:470 moet gelezen worden als een verwijzing naar de beslissing van het hof Amsterdam van 21 februari 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:606. Beide partijen hebben dit onderkend.
2.9
Voor de werkzaamheden van de drie personen die voor [A] of voor de maatschap werkzaam waren, komt een vergoeding in aanmerking van € 100,- per uur exclusief btw. Kennelijk waren dat werkzaamheden op het niveau van een notarieel medewerker. Niet is gesteld dat een van de medewerkers al notaris was ten tijde van de werkzaamheden.
Er komt een vergoeding in aanmerking voor 11,5 uren. De enkele omstandigheid dat het hof voor de werkzaamheden van de drie personen een lager uurtarief hanteert dan waarvan de maatschap is uitgegaan, is onvoldoende reden om voor de 2 uren en 12 minuten extra alsnog een vergoeding toe te wijzen.
Het gefactureerde bedrag van € 8.250,- exclusief btw aan honorarium is dus toewijsbaar tot 43,5 x € 150,- + 11,5 x € 100,- = € 7.675,-.
Grief 4 slaagt voor een klein gedeelte.
2.1
Het gedeeltelijk slagen van grief 4 werkt door in de andere gevorderde posten. Het volgende is toewijsbaar:
Honorarium € 7.675,00
Nota Deloitte 500,00
Btw (21%) 1.716,75
-------------- +
Subtotaal € 9.891,75
Buitengerechtelijke incassokosten (staffel) 869,59
-------------- +
Totaal € 10.761,34
========
2.11
Het bestreden vonnis kan niet in stand blijven. Om wille van de duidelijkheid zal het hof de dicta opnieuw formuleren en daartoe het bestreden vonnis geheel vernietigen. Met betrekking tot Notariskantoor [X] zal alsnog in het dictum tot uitdrukking worden gebracht hetgeen daarover in rov. 3.5 van het tussenarrest is overwogen. Notariskantoor [X] is in eerste aanleg in het gelijk gesteld en in hoger beroep in het ongelijk gesteld. [X] is in twee instanties overwegend in het ongelijk gesteld. Dienovereenkomstig zullen zij in de proceskosten worden veroordeeld.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [X] tot betaling aan de maatschap van € 10.761,34, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 9.891,75 vanaf 13 augustus 2015 tot aan de dag van de gehele betaling;
wijst de vordering tegen Notariskantoor [X] af;
veroordeelt [X] in de kosten van het geding in eerste aanleg tussen de maatschap en [X] , aan de zijde van de maatschap begroot op € 1.025,14 aan verschotten en € 600,00 voor salaris;
veroordeelt de maatschap in de kosten van het geding in eerste aanleg tussen de maatschap en Notariskantoor [X] , aan de zijde van Notariskantoor [X] begroot op nihil;
veroordeelt [X] c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de maatschap begroot op € 716,00 aan verschotten en € 2.148,00 voor salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan;
veroordeelt de maatschap tot terugbetaling aan [X] van hetgeen [X] meer heeft betaald uit hoofde van het vonnis waarvan beroep, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2016 tot aan de dag van de volledige terugbetaling;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, W.A.H. Melissen en L.W. Louwerse en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2019.