ECLI:NL:GHAMS:2019:618

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 februari 2019
Publicatiedatum
1 maart 2019
Zaaknummer
23-003464-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal van een bromfiets met bijzondere overwegingen omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 2002, was beschuldigd van diefstal van een bromfiets op 7 november 2017 te Hoofddorp. De kinderrechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 40 uur, maar het hof kwam tot een andere bewezenverklaring. Het hof oordeelde dat de verdachte schuldig was aan de diefstal, maar legde geen straf of maatregel op, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een verstandelijke beperking en PDD-NOS. Het hof overwoog dat de verdachte moeilijk leerbaar en begeleidbaar is, en dat een straf niet pedagogisch waardevol zou zijn. De vordering van de benadeelde partij, die € 2.663,00 eiste, werd gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.950,00, met wettelijke rente. Het hof verlengde ook de proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003464-18
datum uitspraak: 28 februari 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 4 oktober 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-031489-18 en 15-234738-16 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 februari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 november 2017 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een bromfiets (met kenteken [kenteken]), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de kinderrechter.

Bewijsmiddelen

1. Het hof neemt over de bewijsmiddelen zoals vermeld in het proces-verbaal (terechtzitting), gehecht aan het vonnis waarvan beroep onder de nummers I, II, III, IV en V, met dien verstande dat het daar de volgende aanpassingen in aanbrengt
In bewijsmiddel II wordt
-tussen de woorden “Ik zag” en “dat er op 7 november 2017” toegevoegd: “op camera 1 die zicht had op een parkeerplaats en een fietsenstalling” en
-na het woord “stonden” toegevoegd: “Persoon 1 had een donkere spijkerbroek aan en een capuchon op zijn hoofd” en
-tussen de woorden “Ik zag” en “alle drie de mannen” toegevoegd: “op camera 2 die zicht heeft op de slagboom en een andere fietsenstalling”.
In bewijsmiddel III wordt na de woorden “postuur had.” toegevoegd: “Ik zag verder dat deze persoon een capuchon op zijn hoofd droeg.”
2. Een fotokopie van een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2017233893-3 van 14 november 2017, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], doorgenummerde pagina’s 105-108.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisanten (of één of meer van hen):
Op 13 november 2017 reden wij naar het [adres 1]. Het is mij, verbalisant [verbalisant 1], ambtshalve bekend dat [verdachte] woonachtig is op het [adres 1]. Via de achterzijde van de woning zag ik dat de losstaande schuurdeur openstond. Tijdens het onderzoek in de tuin zagen wij dat de schuurdeur open stond. Wij zagen dat er in de schuur diverse scooteronderdelen lagen. Ik ben ter inbeslagname van mogelijke gestolen goederen de schuur betreden. Ik zag dat er meerdere rode scooter kappen in de schuur lagen. Ik zag dat een opvallend fel rood gekleurd was.
Op 14 november 2017 hoorde ik dat collega’s [verbalisant 3] en [verbalisant 4] aangaven dat ik de kappen, indien deze nog aanwezig waren in de schuur, in beslag moest nemen. Terwijl ik onderweg was, werd ik gebeld door collega [verbalisant 5]. Ik hoorde dat er op 11 november 2017 een opvallend fel rood gekleurde kap was aangetroffen op de brug bij het Kajmunk pad. Het is mij ambtshalve bekend dat deze brug op ongeveer 300 meter afstand van de woning van [verdachte] lag. Ik hoorde dat dit het frame betrof van de weggenomen scooter op het Nova College te Hoofddorp. Ik hoorde dat het frame en de rode gekleurde kap ter inbeslagname waren gestald op het politiebureau te Hoofddorp. Ik ben vervolgens met deze nieuwe informatie naar het bureau recherche gelopen om hen dit mede te delen.
Wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1], hebben vervolgens de tuin van [adres 1] wederom betreden. Een opvallend detail was dat wij een felroodgekleurde kap, welke wij op maandag 13 november 2017 in de schuur van [verdachte] zagen liggen, nu niet meer aantroffen. Wij zagen dat dit exact dezelfde rode kleur betrof als de kap welke bij het frame was aangetroffen.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft vrijspraak bepleit, omdat op grond van de beelden niet vast te stellen is of de verdachte de dader is.
Het hof overweegt als volgt.
Ter terechtzitting in hoger beroep zijn de beelden vertoond. Het hof heeft waargenomen dat de beelden van camera 1 van voldoende kwaliteit waren om aan de hand daarvan de persoon te herkennen die door de politie als ‘persoon 1’ wordt aangeduid. Het hof acht de herkenningen voldoende betrouwbaar. Drie verschillende verbalisanten hebben de verdachte herkend. Alle drie de verbalisanten kenden de verdachte van eerdere contacten en hebben beschreven waaraan ze de verdachte herkenden. Het hof heeft daarom geen reden om aan de waarnemingen van de verbalisanten te twijfelen.
Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de uit bewijsmiddel II voortvloeiende omstandigheid dat de personen op de beelden van camera 2 (en in het bijzonder persoon 1, het hof begrijpt dat dat de verdachte is) dezelfde personen zijn als op camera 1, hetgeen door de verdediging overigens ook niet uitdrukkelijk is betwist.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 november 2017 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, een bromfiets met kenteken [kenteken], dat aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, te weten aan [slachtoffer], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Overwegingen ten aanzien van strafoplegging

Oordeel van de kinderrechter en standpunten van partijen
De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke werkstraf van 40 uur, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van twee jaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke werkstraf van 40 uur met als bijzondere voorwaarde medewerking aan de begeleiding van terminal 18.
De raadsman heeft bepleit dat – ook in het geval van een veroordeling – aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de beslissing over de op te leggen straf genomen op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de diefstal van een bromfiets. Diefstal is een ergerlijk feit dat naast materiële schade vaak veel overlast veroorzaakt voor de gedupeerde.
Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 28 september 2018 en hetgeen door de Raad en de William Schrikker Groep naar voren is gebracht ter terechtzitting in hoger beroep blijkt het volgende. De verdachte is een jongen met PDD-NOS (autismespectrumstoornis), een verstandelijke beperking en een laag frustratietolerantie niveau. De puberteit, zijn stoornis en beperking maken het voor de verdachte lastig zonder problemen te functioneren op de drie leefgebieden: thuis, op school en buiten.
Een jongerencoach van Terminal 18 heeft sinds 2015 wekelijks contact met de verdachte. De jongerencoach probeert het zelfinzicht van de verdachte te vergroten, omdat de verdachte het onder andere moeilijk vindt buiten problemen te voorkomen, zijn aandeel te zien en de verantwoordelijkheid bij zichzelf te leggen.
Op dit moment heeft de verdachte elektronisch toezicht, opgelegd bij de schorsing van de voorlopige hechtenis. De verdachte heeft momenteel weinig gestructureerde dagbesteding. De zorgen rondom dagbesteding, vrijetijdsbesteding, vriendenkeuze en politiecontacten blijven, ondanks intensieve hulpverlening. De verdachte is moeilijk leerbaar, begeleidbaar en behandelbaar.
De Raad acht een werkstraf niet haalbaar, gezien het feit dat een eerder opgelegde werkstraf onuitvoerbaar is gebleken. De verdachte is niet plaatsbaar en daarom geheel niet taakstrafgeschikt. Een leerstraf acht de Raad ook niet haalbaar. Jeugddetentie zou buitengewoon onwenselijk zijn, aangezien de verdachte erg beïnvloedbaar is.
De verdachte moet, gezien zijn stoornis en beperking, direct reflecteren op ongewenst gedrag. Bij de verdachte helpt een consequentie alleen als die direct op het gedrag volgt, het liefst dezelfde dag. Buiten het feit dat het niet reëel is te verwachten dat de verdachte kan reflecteren op gedrag van bijna een jaar geleden, kan ook niet van hem worden verwacht dat hij een straf zal relateren aan dit gedrag en dat een straf herhaling zal voorkomen. De Raad ziet daarom geen pedagogische meerwaarde voor strafoplegging en adviseert schuldigverklaring zonder oplegging van straf.
Gelet op de ernst van het feit en de leeftijd van de verdachte zou een onvoorwaardelijke taakstraf in beginsel zeker passend zijn. Gelet op hetgeen door de Raad naar voren is gebracht over de persoon van de verdachte en zijn ongeschiktheid om een taakstraf uit te voeren, zal het hof bepalen dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd. Ook de eerdere veroordelingen ter zake van vermogensmisdrijven, waarvan blijkt uit het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 februari 2019, maken niet dat deze afweging anders uitvalt.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.663,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.950,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hele bedrag dat in hoger beroep aan de orde is moet worden toegewezen.
De raadsman heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij te matigen. Een drie jaar oude scooter is geen drieduizend euro waard. Van de gevorderde kosten voor het slot en de zonnebankcrème kan niet worden vastgesteld dat ze zijn gemaakt.
Het hof overweegt als volgt.
De benadeelde partij heeft haar vordering onderbouwd met marktplaatsadvertenties van soortgelijke bromfietsen met hetzelfde bouwjaar. Daaruit blijkt dat dergelijke bromfietsen tussen de € 2.350,00 en € 2.595,00 worden aangeboden op Marktplaats. Daarmee heeft de benadeelde partij voldoende onderbouwd dat de bromfiets een dagwaarde had van tenminste € 1.950,00. Deze gemotiveerde stelling van de benadeelde partij is door de raadsman onvoldoende betwist. Het hof zal daarom de vordering volledig toewijzen voor zover deze aan de orde is in hoger beroep, te weten tot een bedrag van € 1.950,00, met wettelijke rente.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Daarbij zal het hof geen vervangende jeugddetentie

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 28 februari 2017 opgelegde voorwaardelijke werkstraf van 30 uur, subsidiair 15 dagen jeugddetentie. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Zoals reeds overwogen ten aanzien van de strafoplegging, is gebleken dat de verdachte geheel niet taakstrafgeschikt is. Ook is gebleken dat de continuering van de hulpverlening van de verdachte, waaronder het toezicht door de reclassering en de behandeling bij Terminal 18, van groot belang is. Die hulpverlening is in de vorm van bijzondere voorwaarden opgelegd bij de voorwaardelijke straf waarvan tenuitvoerlegging is gevorderd.
Het hof acht daarom termen aanwezig om de bij het vonnis van 28 februari 2017 vastgestelde proeftijd met 1 (één) jaar te verlengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36f en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezen verklaarde
geen straf of maatregelwordt opgelegd.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.950,00 (duizend negenhonderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.950,00 (duizend negenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 7 november 2017.
Verlengt de proeftijdals vermeld in het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 28 februari 2017 parketnummer 15-234738-16, met een termijn van
1(
één) jaar.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.H.C. van Ginhoven, mr. P.F.E. Geerlings en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 februari 2019.
=========================================================================
[…]
.