ECLI:NL:GHAMS:2019:61

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 januari 2019
Publicatiedatum
15 januari 2019
Zaaknummer
200.244.090/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging en bekrachtiging van ondertoezichtstelling van minderjarige na wijziging van omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van de minderjarige [X]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had in augustus 2018 hoger beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter van 13 juli 2018, waarin [X] onder toezicht was gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting de Jeugd- & Gezinsbeschermers Noord-Holland (GI) voor de duur van een jaar. De moeder betwistte de noodzaak van de ondertoezichtstelling en voerde aan dat er geen ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van [X] was. De raad voor de Kinderbescherming, verweerder in hoger beroep, steunde de ondertoezichtstelling, maar wijzigde zijn standpunt ter zitting, stellende dat de omstandigheden inmiddels waren veranderd en dat de ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk was.

Het hof heeft vastgesteld dat de zorgen omtrent [X] in het verleden gerechtvaardigd waren, maar dat de situatie inmiddels verbeterd was. [X] had een nieuwe school gevonden en zijn prestaties waren verbeterd. De moeder had ook opnieuw hulpverlening geaccepteerd. Gezien deze veranderingen oordeelde het hof dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet langer aanwezig waren. De beschikking van de kinderrechter werd vernietigd voor zover deze betrekking had op de periode vanaf de uitspraak, maar werd bekrachtigd voor de periode tot heden. Het hof verzocht de griffier om een afschrift van de uitspraak toe te zenden aan de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, ter attentie van het openbaar register.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.244.090/ 01
zaaknummer rechtbank: C15/268028 / JU RK 17-2197
beschikking van de meervoudige kamer van 8 januari 2019 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N. Schuerman te Rotterdam,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Haarlem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn tevens aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader);
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [X] );
- de gecertificeerde instelling Stichting de Jeugd- & Gezinsbeschermers Noord-Holland (hierna te noemen: de GI).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kinderrechter) van 13 juli 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 9 augustus 2018 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 13 juli 2018.
2.2
De raad heeft op 4 september 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting, in bijzijn van de griffier, met [X] gesproken. De inhoud van dit gesprek is ter zitting kort en zakelijk weergegeven.
2.4
Bij het hof is op 20 november 2018 een faxbericht ingekomen van de zijde van de moeder met bijlage.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 22 november 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [A] ;
- de GI, vertegenwoordigd door de heer [B] ;
De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit het (inmiddels door echtscheiding ontbonden) huwelijk van de moeder en de vader is – voor zover hier van belang – [X] geboren [in] 2002.
De ouders hebben het gezamenlijk gezag over [X] . [X] verblijft bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van dit hof van 13 november 2018 is het verzoek van de moeder om de werking van de bestreden beschikking te schorsen, afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is [X] – op het daartoe strekkende verzoek van de raad – onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar, te weten tot 13 juli 2019.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, om het verzoek van de raad af te wijzen.
4.3
De raad verzoekt het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Ter zitting heeft de raad zijn verzoek gewijzigd in die zin dat de raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen tot heden.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
Ter beoordeling aan het hof ligt voor de vraag of in de onderhavige zaak deze gronden aanwezig waren ten tijde van het geven van de bestreden beschikking en of dit ook thans nog het geval is.
5.2
De moeder stelt zich op het standpunt dat de kinderrechter ten onrechte een beslissing heeft genomen zonder de moeder na de aanhouding te horen. De moeder heeft nooit een oproeping ontvangen. Onduidelijk is bovendien of de raad nog nieuwe informatie heeft ingediend. De moeder is de mogelijkheid ontnomen op de nieuwe informatie van de raad te reageren. Bovendien heeft de kinderrechter [X] ten onrechte onder toezicht gesteld. Er is geen sprake van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling. Zo wel, dan is een ondertoezichtstelling niet noodzakelijk en in strijd met artikel 8 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) De moeder weet de weg naar de hulpverlening in het vrijwillige kader te vinden, indien nodig. Zij had een goede samenwerking met het Kinder- en jeugdtraumacentrum (KJTC). [X] heeft hier zelf de behandeling stop gezet, omdat hij behandeling niet langer nodig vond.
Het raadsrapport is verouderd en mist de recente ontwikkeling van [X] . Hij is na het raadsonderzoek naar een andere school gegaan, waar hij veel betere resultaten haalt. Over de sociale omgeving van [X] zijn geen zorgen. De moeder kan zich vinden in de zorgen over het gezin, maar de situatie is sterk verbeterd. De houding van de moeder richting de raad is niet kenmerkend voor haar houding naar de hulpverlening. De raad is onzorgvuldig te werk gegaan en erkent zijn rol in de verstoorde verhouding met de moeder niet, aldus de moeder.
5.3
De raad voert in zijn verweerschrift aan dat de moeder op verschillende momenten de mogelijkheid heeft gekregen om haar visie kenbaar te maken. Voor de zitting van 12 juli 2018 is zij wel degelijk opgeroepen, maar niet verschenen. Daarnaast is aan de gronden voor de ondertoezichtstelling wel voldaan. Er is geen sprake van verouderde informatie. In het raadsonderzoek van 26 juni 2018 is de nieuwe school van [X] benaderd en de ernstige zorgen blijven bestaan. Zowel bij school, KJTC als bij de raad maakt [X] een sombere en vermoeide indruk. De moeder erkent de zorgen onvoldoende en is hier niet altijd open over. Ook is er een patroon zichtbaar dat zij zich afwijzend en wantrouwend opstelt naar hulpverleningsinstanties. De benodigde hulpverlening accepteert zij onvoldoende.
Ter zitting in hoger beroep heeft de raad zijn standpunt gewijzigd, in die zin dat [X] ten tijde van de bestreden beschikking terecht onder toezicht is gesteld, maar dat thans de omstandigheden zijn gewijzigd zodat niet langer voldaan wordt aan de gronden voor de ondertoezichtstelling. De moeder blijkt nu wel hulpverlening te accepteren, er is motivatie voor behandeling bij het KJTC en het gaat goed met [X] op school, aldus de raad.
5.4
De GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de uitvoering van de ondertoezichtstelling nog niet gestart is, omdat de zaak intern nog niet is toegedeeld. Er bestaan weliswaar zorgen over [X] , maar de moeder is betrokken en heeft ook veel uit eigen beweging ondernomen. Er zijn vraagtekens te plaatsen bij de toegevoegde waarde van een ondertoezichtstelling nu de hulpvraag bij de moeder ontbreekt, aldus de GI.
5.5
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken uit het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. Vanuit betrokkenheid van de raad bij [X] in het strafrechtelijk kader is een beschermingsonderzoek naar [X] gestart. Hieruit kwamen zorgen naar voren over zijn cognitieve ontwikkeling, veelvuldig schoolverzuim, slechte schoolprestaties, somberheid en verontrustend gamegedrag. Zijn verleden wordt gekenmerkt door spanningen tussen zijn ouders, die in 2012 uit elkaar zijn gegaan. Met zijn vader heeft [X] al ongeveer zes jaar geen contact. Verder heeft [X] twee zussen, [Y] en [Z] . Ook de situatie rondom [Z] , die suïcidepogingen heeft gedaan, legde druk op het gezin. Wegens kenmerken van PTSS en gedragsstoornis NAO is [X] doorverwezen naar het KJTC, waar hij op 31 juli 2017 is gestart met individuele behandeling in de vorm van traumagerichte cognitieve gedragstherapie. Parallel aan deze behandeling is aan de moeder ouderbegeleiding geboden. De behandeling bij het KJTC is vroegtijdig gestopt.
[X] is een jongen met een belast verleden. Meerdere factoren vormden een ernstige bedreiging voor zijn ontwikkeling, die zich hebben vertaald in zorgen op meerdere terreinen, zoals hiervoor genoemd. Door de behandeling bij het KJTC stop te zetten en ook geen andere hulpverlening te accepteren, werd de benodigde hulp in het vrijwillig kader onvoldoende geaccepteerd. Het hof is dan ook van oordeel dat ten tijde van de bestreden beschikking de gronden voor het verlenen van de ondertoezichtstelling aanwezig waren.
Inmiddels is echter gebleken dat [X] op een andere school zit en het beter met hem gaat. Hij haalt goede cijfers en - zoals hij ook zelf duidelijk wist te verwoorden in het gesprek met de voorzitter - hij verzuimt nog wel eens, maar dit verzuim is aanzienlijk afgenomen. Met [Z] , die momenteel in Groningen woont en studeert, gaat het beter en de gezinssituatie is ook hierdoor gestabiliseerd. Tevens is gebleken dat de moeder [X] opnieuw heeft aangemeld bij het KJTC voor behandeling en [X] heeft aangegeven deze behandeling te willen afmaken. Bij deze stand van zaken, het standpunt van de raad mede in aanmerking genomen, is het hof van oordeel dat de zorgen omtrent [X] zijn verminderd en ondervangen kunnen worden door hulpverlening in het vrijwillig kader. Het hof gaat er hierbij wel van uit dat de behandeling van [X] ook daadwerkelijk doorgang zal vinden. Thans wordt dan ook niet langer voldaan aan de gronden voor de ondertoezichtstelling van [X] . Nu de moeder in het hoger beroep in de gelegenheid is gesteld haar stellingen naar voren te brengen en te reageren op de door de raad ingebrachte stukken is haar grief dat de kinderrechter ten onrechte een beslissing heeft genomen zonder de moeder te horen – wat hiervan ook zij – door het hoger beroep geheeld.
Het voorgaande brengt mee dat de bestreden beschikking zal worden vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de periode vanaf heden, waarbij het inleidend verzoek van de raad in zoverre zal worden afgewezen. Voor zover de bestreden beschikking betrekking heeft op de periode tot heden, zal deze worden bekrachtigd.
5.6
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover deze de ondertoezichtstelling van [X] vanaf heden betreft en,
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Kok, mr. C.E. Buitendijk en mr. J.W. Brunt, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 8 januari 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.