ECLI:NL:GHAMS:2019:601

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2019
Publicatiedatum
1 maart 2019
Zaaknummer
200.177.386/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming deskundige en verzoek om herstel ex artikel 31 Rv in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, is op 26 februari 2019 een arrest gewezen in hoger beroep. De zaak betreft een verzoek van de Vereniging van Eigenaren (VvE) om herstel van een eerdere bindende eindbeslissing op basis van artikel 31 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De VvE stelt dat een eerder tussenarrest, waarin haar vordering tegen de stichting Rochdale Woningstichting werd afgewezen, een kennelijke fout bevatte. Het hof heeft in een eerder tussenarrest op 8 mei 2018 overwogen dat de VvE haar vordering onvoldoende had onderbouwd. De VvE heeft nu aangevoerd dat een processtuk, de 'memorie inzake tussenkomst', ten onrechte niet is meegewogen in de beoordeling van haar vordering. Rochdale heeft erkend dat dit processtuk is ingediend, maar betwist dat het hof een kennelijke fout heeft gemaakt die voor eenvoudig herstel in aanmerking komt.

Het hof heeft vastgesteld dat de 'memorie inzake tussenkomst' inderdaad ontbreekt in de processtukken, maar gaat er vanuit dat deze destijds is ingediend. Het hof heeft het verzoek van de VvE om terug te komen op de bindende eindbeslissing opgevat als een verzoek om herstel. Daarnaast heeft het hof besloten dat er deskundigen moeten worden benoemd om vragen te beantwoorden over de kwaliteit van gemeenschappelijke delen van het gebouw en de kosten van herstel. De deskundige J. Faber is benoemd om dit onderzoek uit te voeren. Het hof heeft de kosten van het deskundigenonderzoek vastgesteld op € 11.374,- inclusief BTW, en deze kosten komen ten laste van de VvE. De zaak is verwezen naar de rol voor deskundigenbericht op 7 mei 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.177.386/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/574844/HA ZA 14-1037
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 februari 2019
inzake

1.[X] ,

2. [appellante sub 2] ,

3. [appellante sub 3] ,

4. [appellant sub 4] ,

5. [appellante sub 5] ,

6. [appellant sub 6] ,

7. [appellante sub 7] ,

8. [appellant sub 8] ,

9. [appellant sub 9] ,

10. [apellant sub 10] ,

11. [appellante sub 11] ,

12. [appellante sub 12] ,

13. [appellant sub 13] ,

allen wonend te [woonplaats] ,
appellanten in principaal appel,
tevens geïntimeerden in incidenteel appel,
verweerders in het incident tot tussenkomst,
advocaat: mr. G.I. Beij te Amsterdam,
tegen
de stichting ROCHDALE WONINGSTICHTING,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde in principaal appel,
tevens appellante in incidenteel appel,
verweerster in het incident tot tussenkomst,
advocaat: mr. R.N.E. Visser te Amsterdam,
met als tussenkomende partij
de vereniging VERENIGING VAN EIGENAARS GEBOUW [straat A] 104 TOT EN MET 126 (EVEN NUMMERS),
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat: mr. G.I. Beij te Amsterdam,
tevens eiseres in het incident tot voeging.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna wederom aangeduid als [X] c.s., de VvE en Rochdale.
Het hof heeft in deze zaak op 8 mei 2018 een tussenarrest gewezen, waarbij de zaak naar de rol is verwezen voor aktes door [X] c.s. en vervolgens door Rochdale, en iedere verdere beslissing is aangehouden. Voor het verloop van het geding in hoger beroep tot die datum wordt naar dat tussenarrest verwezen.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
  • een akte ex artikel 31 Rv zijdens de VvE, met productie;
  • een akte uitlating benoeming deskundige zijdens [X] c.s. en de VvE, met producties;
  • een antwoordakte inzake (i) benoeming deskundige en (ii) het beroep op artikel 31 Rv.
Tenslotte is wederom arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling

2.1.1. Het hof heeft in genoemd tussenarrest (hierna: het tussenarrest) ten aanzien van de vordering van de VvE overwogen dat zij de grondslag van haar (eigen) vordering ten opzichte van Rochdale onvoldoende heeft onderbouwd, zodat haar vordering (in het eindarrest) zal worden afgewezen.
2.1.2. De VvE voert in haar akte ex artikel 31 Rv aan dat in de opsomming van de door partijen ingediende processtukken in rechtsoverweging 1 van het tussenarrest haar “memorie inzake tussenkomst” ontbreekt. Dat deze memorie wel degelijk (ter rolle van 12 april 2016) is ingediend blijkt uit de aan bedoelde akte gehechte genoemde memorie en het bijbehorende rolformulier. In dit processtuk onderbouwt de VvE, anders dan het hof overweegt in rechtsoverweging 3.2 van het tussenarrest, de grondslag van haar vordering wel degelijk voldoende. Nu het hof een kennelijke fout heeft gemaakt die zich voor eenvoudig herstel leent (artikel 31 Rv), verzoekt de VvE het hof genoemde memorie inzake tussenkomst alsnog mee te wegen en te oordelen dat de VvE haar vordering voldoende heeft toegelicht, aldus nog steeds de VvE.
2.1.3. Rochdale erkent dat de VvE de “memorie inzake tussenkomst” heeft ingediend. Het verzoek om herstel van het tussenarrest op dit punt moet echter worden afgewezen, omdat zich niet de situatie voordoet dat de door het hof gemaakte “fout” om de vordering onvoldoende onderbouwd te achten - mede in het licht van het verweer van Rochdale tegen de vordering van de VvE - niet voor redelijke twijfel vatbaar is en die fout zich bovendien niet leent voor een eenvoudig herstel. Het enkele over het hoofd zien van een processtuk is geen kennelijke fout die zich leent voor eenvoudig herstel als bedoeld in artikel 31 Rv (ECLI:NL:HR:2015:3476), aldus nog steeds Rochdale.
2.1.4. Het hof constateert dat de “memorie inzake tussenkomst” ontbreekt bij de kopieën van het procesdossier - als verstrekt door [X] c.s. en de VvE ten behoeve van het pleidooi in hoger beroep - en ook ontbreekt in hun opsomming van de processtukken. Gezien het door de VvE overgelegde rolformulier en de erkenning door Rochdale dat de VvE de “memorie inzake tussenkomst” heeft ingediend, gaat het hof evenwel ervan uit dat deze memorie destijds is ingediend. Dit brengt met zich dat deze memorie ten onrechte door het hof niet is betrokken bij de beoordeling van de vordering van de VvE. Nu het arrest waarin deze vergissing is begaan geen eindarrest betreft maar een tussenarrest, vat het hof het verzoek van de VvE om deze fout te herstellen, op als een verzoek om terug te komen van de bindende eindbeslissing dat de vordering als onvoldoende onderbouwd zal worden afgewezen. Nu voorstelbaar is dat Rochdale het verzoek van de VvE niet in deze zin heeft begrepen, wordt zij alsnog in de gelegenheid gesteld op het verzoek om terug te komen van de bindende eindbeslissing te reageren (in haar memorie na deskundigenbericht).
2.2.1. Het hof heeft in het tussenarrest voorts overwogen dat (een) deskundige(n) moet(en) worden benoemd en voorstellen gedaan voor de aan deze te stellen vragen. In het dictum van het tussenarrest heeft het hof de zaak naar de rol verwezen teneinde partijen in de gelegenheid te stellen - bij voorkeur gemeenschappelijk - voorstellen te doen voor de te benoemen deskundige(n) en de aan deze te stellen vragen, alsmede commentaar te geven op de door het hof voorlopig geformuleerde vragen.
2.2.2. De door het hof in het tussenarrest voorlopig geformuleerde vragen luiden als volgt:
  • In hoeverre voldeden de gemeenschappelijke delen op 9 juli 2007 aan de bijlage minimaal kwaliteitsniveau?
  • Indien en voor zover de gemeenschappelijke delen op 9 juli 2007 niet voldeden aan de bijlage minimaal kwaliteitsniveau, welke werkzaamheden hadden dan moeten worden verricht om deze tekortkoming(en) te herstellen en hoeveel had dat omstreeks 9 juli 2007 (bij benadering) gekost?
  • Heeft u voor het overige nog opmerkingen die in verband met de beantwoording van voormelde vragen van belang zijn?
2.3.1. [X] c.s., de VvE en Rochdale maken in hun aktes geen bezwaar tegen hierboven voorlopig geformuleerde vragen. Het hof zal derhalve in ieder geval deze vragen aan de deskundige voorleggen.
2.3.2. [X] c.s. en de VvE stellen voor de deskundige naast de door het hof geformuleerde vragen, ook de volgende vraag te stellen:
Kunt u daarnaast aangeven hoeveel extra kosten er (bij benadering) zijn verbonden aan het herstel van de tekortkomingen, ervan uitgaande dat dit herstel niet in 2007 maar eerst in 2015 is verricht?[X] c.s. en de VvE voeren aan dat deze extra vraag moet worden gesteld omdat pas in 2015 een begin is gemaakt met het herstel van de tekortkomingen. Het uitstel van het herstel van de tekortkomingen tot 2015 heeft de kosten hiervan doen oplopen, en die kosten zijn verdisconteerd in de vordering van [X] c.s. en de VvE, zo stellen zij. Nu Rochdale geen bezwaar maakt tegen het stellen van deze extra vraag, zal ook deze aan de deskundige worden voorgelegd. Geherformuleerd luidt de vraag als volgt:
(3)
Indien en voor zover de gemeenschappelijke delen op 9 juli 2007 niet voldeden aan de bijlage minimaal kwaliteitsniveau, hoeveel extra kosten zijn (bij benadering) gemoeid met het herstel (zie vraag 2), ervan uitgaande dat dit herstel niet in 2007 maar in 2015 is verricht?
2.4.1. Partijen stellen ieder eigen deskundigen voor en Rochdale maakt bezwaar tegen de door [X] c.s. en de VvE voorgestelde deskundigen. Het hof heeft derhalve zelf een deskundige gezocht. Nu partijen niet te kennen geven dat meerdere deskundigen moeten worden benoemd en het de voorkeur verdient het oplopen van de proceskosten zoveel mogelijk te voorkomen, heeft het hof ervoor gekozen één deskundige te benoemen. De volgende deskundige is bereid gevonden het onderzoek te verrichten:
J. Faber, verbonden aan Bouwintentie Bouwkundig Adviesbureau
Westknollendam 82
1525 PR Westknollendam, gemeente Zaanstad.
De deskundige heeft desgevraagd laten weten dat het hem in deze zaak vrij staat als deskundige op te treden.
2.4.2. De deskundige heeft zijn voorschot begroot op € 11.374,- inclusief BTW. Het hof verwerpt het bezwaar van [X] c.s. tegen deze begroting. De betaling van het voorschot voor de deskundige komt ten laste van [X] c.s. (zie rechtsoverweging 3.11 van het tussenarrest).
2.4.3. Nadat de deskundige zijn rapport bij het hof heeft ingediend zal het hof partijen - eerst [X] c.s. (en desgewenst in afwachting van het uiteindelijke oordeel van het hof (zie rechtsoverweging 2.1.4) de VvE) en daarna Rochdale - in de gelegenheid stellen bij memorie op het deskundigenrapport te reageren.

3.Beslissing

Het hof:
beveelt een onderzoek door een deskundige ter - gemotiveerde - beantwoording van de volgende vragen:
  • In hoeverre voldeden de gemeenschappelijke delen op 9 juli 2007 aan de bijlage minimaal kwaliteitsniveau?
  • Indien en voor zover de gemeenschappelijke delen op 9 juli 2007 niet voldeden aan de bijlage minimaal kwaliteitsniveau, welke werkzaamheden hadden dan moeten worden verricht om deze tekortkoming(en) te herstellen en hoeveel had dat omstreeks 9 juli 2007 (bij benadering) gekost?
  • Indien en voor zover de gemeenschappelijke delen op 9 juli 2007 niet voldeden aan de bijlage minimaal kwaliteitsniveau, hoeveel extra kosten zijn (bij benadering) gemoeid met het herstel (zie vraag 2), ervan uitgaande dat dit herstel niet in 2007 maar in 2015 is verricht?
  • Heeft u voor het overige nog opmerkingen die in verband met de beantwoording van voormelde vragen van belang zijn?
benoemt tot deskundige om dit onderzoek te verrichten:
J. Faber, verbonden aan Bouwintentie Bouwkundig Adviesbureau
Westknollendam 82
1525 PR Westknollendam, gemeente Zaanstad;
bepaalt dat de griffier een afschrift van dit arrest aan de deskundige zal toezenden;
bepaalt dat partijen vóór 5 maart 2019 kopieën van de overige gedingstukken aan de deskundige zullen doen toekomen, alsmede, na een verzoek daartoe van de deskundige, de andere door deze noodzakelijk geachte stukken, voor zover mogelijk;
wijst de deskundige op het bepaalde in artikel 198 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, met name op de verplichting om bij het onderzoek partijen in de gelegenheid te stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen en om in het schriftelijk bericht te doen blijken dat aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding van de inhoud van de opmerkingen en/of verzoeken;
bepaalt dat de deskundige het onderzoek overigens zelfstandig - in de zin van artikel 198 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat wil zeggen niet onder leiding van het hof - zal verrichten en dat dit zal plaatsvinden op een door de deskundige te bepalen tijdstip;
bepaalt dat de deskundige een voorschot toekomt van € 11.374,- inclusief BTW;
bepaalt dat [X] c.s. als voorschot op de kosten van de deskundige voornoemd bedrag dienen te voldoen; [X] c.s. zullen daarvoor van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak een nota ontvangen met betaalinstructies; het bedrag moet worden voldaan binnen twee weken na ontvangst van die nota;
bepaalt dat de griffier onmiddellijk na betaling van het desbetreffende voorschot de deskundige hiervan in kennis zal stellen en dat de deskundige pas dan met het onderzoek behoeft te beginnen;
bepaalt dat de deskundige een schriftelijk, ondertekend bericht zal inleveren ter griffie van het hof vóór 7 mei 2019;
bepaalt dat de deskundige tegelijk met dit bericht zijn declaratie ter griffie zal indienen onder vermelding van zaaknummer 200.177.386/01;
verwijst de zaak naar de rol van 7 mei 2019 voor deskundigenbericht;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.R. van Harinxma thoe Slooten, J.C.W. Rang en M.J. Schaepman-de Bruijne en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2019.