ECLI:NL:GHAMS:2019:591

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2019
Publicatiedatum
28 februari 2019
Zaaknummer
23-001277-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van zakkenrollerij na hoger beroep tegen vonnis politierechter

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van zakkenrollerij, gepleegd op 12 maart 2018 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het stelen van een portemonnee en een mobiele telefoon van twee slachtoffers. Tijdens de zitting in hoger beroep op 14 januari 2019 heeft de advocaat van de verdachte vrijspraak bepleit, onder andere omdat de bewijsvoering onvoldoende zou zijn. Het hof heeft de aangifte van de slachtoffers en de verklaringen van de verbalisanten in overweging genomen. Het hof oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de diefstal van de portemonnee, waardoor de verdachte daarvan werd vrijgesproken. Echter, voor de diefstal van de mobiele telefoon van slachtoffer [slachtoffer 2] was er wel voldoende bewijs, waaronder camerabeelden en de verklaring van de verdachte zelf. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarbij rekening is gehouden met eerdere veroordelingen voor vergelijkbare feiten. De beslissing van de politierechter werd vernietigd, en het hof heeft opnieuw recht gedaan in deze zaak.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001277-18
datum uitspraak: 28 januari 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 maart 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-701422-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1990,
adres: [adres] ( [land] ).

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 januari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 maart 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een portemonnee inhoudende onder meer een bankpas van de ABN en/of een creditcard van de ABN, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s).
2.
hij op of omstreeks 12 maart 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (mobiele) telefoon, merk Samsung Galaxy S7, kleur roze en/of een OV-chipkaart, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s);
subsidiairhij op of omstreeks 12 maart 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een (mobiele) telefoon, merk Samsung Galaxy S7, kleur roze heeft verworven, en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door diefstal in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Weliswaar bevat het dossier een aangifte van diefstal (zakkenrollerij) van slachtoffer [slachtoffer 1] en een proces-verbaal waarin verbalisant [verbalisant] beschrijft wat hij bij het uitkijken van de beelden ziet; slachtoffer [slachtoffer 1] op de roltrap waar mogelijk de diefstal is gepleegd en vermoedelijk achter hem de verdachte. Nu de verdachte de diefstal heeft ontkend en de gestolen spullen van het slachtoffer niet bij hem zijn aangetroffen, kan op basis van deze bewijsmiddelen niet wettig en overtuigend worden bewezen dat het inderdaad de verdachte is geweest die deze diefstal heeft gepleegd.

Bewijsoverweging ter zake van feit 2

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep, mede aan de hand van zijn pleitnotities, vrijspraak bepleit van de onder feit 2 primair ten laste gelegde diefstal. Daartoe heeft hij, kort weergegeven, aangevoerd dat de herkenning van verdachte op de camerabeelden van het Centraal Station door een verbalisant onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Blijkens de aangifte van [slachtoffer 2] van 13 maart 2018 stond zij omstreeks 18:50 uur op het Centraal Station in Amsterdam op een roltrap naar het busplatform. Deze kwam tot stilstand waardoor het druk werd op de roltrap. Vervolgens ging iedereen weer rustig lopen. Toen voelde zij dat zij in haar rug werd geduwd. Zij keek om en zag een man. Boven op het busplatform merkte zij dat haar telefoon en ov-chipkaart, die in het hoesje van de telefoon zat, uit haar linker jaszak waren verdwenen. Als signalement van degene die haar geduwd – en naar het idee van aangeefster vermoedelijk gerold – heeft, geeft aangeefster onder andere op: man, getrimd baardje, zwartkleurig kort haar, Oostblokker. Dat signalement past, zo neemt het hof waar op de foto van de verdachte op diens ID staat in het dossier, bij de verdachte. Verbalisant [verbalisant] heeft de camerabeelden van het Centraal Station bekeken waarop aangeefster op de roltrap te zien is. [verbalisant] heeft daarnaast beschreven dat hij, aan de hand van een foto, de verdachte herkende op deze beelden. Hij beschrijft dat hij de verdachte zijn pas ziet versnellen om direct achter aangeefster op de roltrap te komen en dat hij vervolgens erg dicht achter het slachtoffer op de roltrap ging staan. Tenslotte blijkt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte omstreeks 20.30 uur in de nabijheid van het Centraal Station is gecontroleerd. Hij bleek toen in het bezit te zijn van de telefoon van aangeefster die ongeveer anderhalf uur daarvoor uit haar jaszak was verdwenen. De verdachte verklaart alsdan dat hij deze telefoon zojuist heeft gekocht van twee onbekende jongens. De verdachte beschikt niet over de code om de telefoon te ontgrendelen en de telefoon blijkt in de Nederlandse taal te zijn ingesteld.
Het hof acht genoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien redengevend voor het bewijs dat de verdachte degene is geweest die de telefoon van aangeefster heeft gestolen. De verklaring dat hij de telefoon zojuist zou hebben gekocht wordt als ongeloofwaardig ter zijde gelegd, nu deze verklaring niet verder is onderbouwd, de verdachte niet beschikte over de code en de telefoon bovendien was ingesteld in de Nederlandse taal (een taal waarvan niet gebleken is dat de verdachte deze beheerst). Het onder feit 2 primair ten laste gelegde kan daarmee wettig en overtuigend worden bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht bewezen dat de verdachte het onder feit 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 maart 2018 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon, merk Samsung Galaxy S7, kleur roze en een OV-chipkaart, toebehorende aan [slachtoffer 2] .
Hetgeen onder 2 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder feit 2 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder feit 2 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1 en onder feit 2 primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken waarvan 7 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Als bijkomende beslissing heeft de politierechter de teruggave bevolen van de inbeslaggenomen voorwerpen aan de verdachte, te weten: € 163,80 en de teruggave van de gestolen telefoon aan het slachtoffer [slachtoffer 2] . Daarnaast heeft de politierechter de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelast ten aanzien van een legitimatiebewijs, beige portemonnee, 15 pasjes en buitenlands geld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd. Tevens heeft de advocaat-generaal ook de schadevergoedingsmaatregel gevorderd ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , die zich niet tijdig in het strafproces heeft kunnen voegen maar per brief van 8 november 2018 een verzoek heeft gedaan met betrekking tot het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel, ter hoogte van de door hem geleden (onderbouwde) schade van € 189,03.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich op het Centraal Station in het centrum van Amsterdam schuldig gemaakt aan – kort gezegd – zakkenrollerij. De verdachte heeft kennelijk gehandeld met het oog op financieel gewin voor zichzelf en heeft getoond geen respect te hebben voor andermans eigendommen. Met name in de stad Amsterdam is zakkenrollerij een veelvoorkomend probleem, zodat het plegen daarvan – uit het oogpunt van generale preventie – streng bestraft dient te worden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 januari 2019 is hij eerder ter zake van zakkenrollerij veroordeeld, waarbij de pleegdatum van het nieuwe feit nog geen twee maanden na de pleegdatum van het in deze zaak bewezen verklaarde feit ligt. Het hof houdt op grond van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening met deze eerdere veroordeling, maar ziet daarin verder geen aanleiding af te wijken van de Oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. Daarin is opgenomen dat in geval van een
first offender, en de verdachte dient in deze zaak als zodanig te worden beschouwd, het uitgangspunt bij zakkenrollen een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden is. Gelet op de overige omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte – waaronder de omstandigheid dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft – acht het hof een gevangenisstraf van deze duur passend en geboden.
Gelet op de vrijspraak van het onder feit 1 ten laste gelegde komt het hof niet toe aan de beoordeling van het verzoek tot oplegging van een schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] .

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
€163,80.
Gelast de
teruggaveaan [slachtoffer 2] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 STK zaktelefoon kleur: roze SAMSUNG, imei-nummer [nummer] .
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 1 STK Legitimatiebewijs
  • 1 STK Portemonnee kleur beige
  • 2x visa creditcard, 2x mastercard, 11x diverse passen
  • geld, buitenlands (vermoedelijk biljetten uit Rusland).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M.P. Geelhoed, mr. J. Piena en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van A. Ivanov, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 januari 2019.
Mr. A. Dantuma-Hieronymus is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
proces-verbaal uitspraak
_______________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001277-18
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, op 28 januari 2019.
Tegenwoordig zijn:
mr. J. Piena, raadsheer,
mr. M.E. van Rijn, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. M.H.A. Paapen, advocaat-generaal.
De raadsheer doet de zaak tegen de verdachte [verdachte] uitroepen.
De verdachte is
wel / nietin de zaal van de terechtzitting aanwezig.
Raadsman/raadsvrouw is
wel / nietaanwezig.
(zo ja:) naam raadsman/raadsvrouw en plaats:
Tolk is
wel / nietaanwezig. (zo ja:) naam tolk en taal:
De raadsheer spreekt het arrest uit.
De raadsheer geeft de verdachte kennis, dat daartegen binnen 14 dagen na heden beroep in cassatie kan worden ingesteld.
(indien de VTE is verschenen)
De verdachte heeft
wel / geenafstand gedaan van recht aanwezig te zijn bij de uitspraak.
(indien VTE is gedetineerd)
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de raadsheer en de griffier is vastgesteld en ondertekend.