In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 27 november 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1978, was beschuldigd van winkeldiefstal van bier en brood, die op 18 september 2016 in Amsterdam had plaatsgevonden. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die eerder een strafbeschikking had opgelegd. Tijdens de zitting in hoger beroep op 14 januari 2019 heeft de advocaat-generaal zijn vordering gepresenteerd, en de verdediging heeft vrijspraak bepleit op basis van het ontbreken van bewijs, aangezien camerabeelden niet meer beschikbaar waren.
Het hof heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de diefstal van de goederen van de firma Albert Heijn. De verdediging stelde dat de verdachte de goederen had betaald bij een zelfscankassa, maar het hof oordeelde dat de beschikbare bewijsmiddelen voldoende waren om de diefstal te bevestigen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 200,00, te vervangen door 4 dagen hechtenis, en heeft de omstandigheden van de zaak in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, met inachtneming van de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.