ECLI:NL:GHAMS:2019:580

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 februari 2019
Publicatiedatum
27 februari 2019
Zaaknummer
23-002323-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis in hoger beroep inzake verkrachting van minderjarige in asielzoekerscentrum

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 26 juni 2018. De zaak betreft de verkrachting van een minderjarige medebewoonster in een asielzoekerscentrum door de verdachte, die in 1986 is geboren en gedetineerd is in P.I. Noord Holland Noord. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar de strafmotivering aangepast. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden. Het hof heeft deze straf bevestigd, waarbij het de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd in overweging heeft genomen. De verdachte heeft de minderjarige gedwongen tot seksuele gemeenschap, waarbij hij haar intimideerde en fysiek geweld gebruikte. Het hof heeft de gevolgen voor het slachtoffer, waaronder een posttraumatische stressstoornis, zwaar laten meewegen in de strafoplegging. De verdachte heeft geen blijk gegeven van inzicht in de gevolgen van zijn daden, wat de strafverzwaring rechtvaardigt. Het hof oordeelt dat de opgelegde straf passend is en niet disproportioneel, ondanks mogelijke gevolgen voor de verblijfsstatus van de verdachte. Het arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002323-18
datum uitspraak: 28 februari 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 26 juni 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-871509-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
gedetineerd in P.I. Noord Holland Noord, Unit Zuyder Bos te Heerhugowaard.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
14 februari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vordering advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep door het hof zal worden bevestigd.

Vonnis waarvan beroep

De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere overwegingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, zodat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met dien verstande dat het hof de navolgende strafmotivering in de plaats stelt van die van de rechtbank.

Strafmotivering

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder het primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in het asielzoekerscentrum waar hij woonde schuldig gemaakt aan de verkrachting van een destijds nét [leeftijd]-jarige medebewoonster. De familie van het slachtoffer had de verdachte uitgenodigd om te komen eten en te praten over het geloof. Nadat zij samen hadden gegeten en de verdachte onderweg was naar zijn kamer, kwam hij het slachtoffer tegen en vroeg hij haar mee naar zijn kamer. Daar hebben de verdachte en het slachtoffer (verder) gesproken over onder meer het geloof. De verdachte heeft het slachtoffer toen gevraagd hem te helpen met het opmaken van zijn bed, waaraan zij gevolg gaf. Vervolgens heeft hij haar op bed geduwd, haar handen vastgehouden en haar gedwongen tot seksuele gemeenschap met hem. Daarbij heeft hij haar gezegd “probeer maar niets te doen, want dan wordt het erger” en “als je tegenstribbelt dan wordt het erger”.
De verdachte heeft aldus op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van een relatief jong meisje dat hem vriendelijk wilde helpen. Hij heeft fysiek geweld tegen haar gebruikt en een sfeer van intimidatie en dreiging gecreëerd, dit terwijl zij zich in een kwetsbare positie bevond als asielzoekster in een voor haar vreemd land. Het hof neemt de verdachte zijn handelen temeer kwalijk vanwege het evident grote onderlinge leeftijdsverschil en nu de verkrachting plaatsvond in een asielzoekerscentrum, een plek waar het slachtoffer zich veilig had moeten kunnen voelen. De verdachte heeft zich alleen laten leiden door zijn seksuele driften en zich op geen enkele wijze bekommerd om de gevoelens van of de gevolgen voor het slachtoffer. Het kan niet anders dan dat de verkrachting voor haar een vernederende, kwetsende en beangstigende ervaring is geweest. Zij heeft nog lange tijd de enorme psychische gevolgen ondervonden van deze gebeurtenis en ondervindt deze nog steeds, zoals blijkt uit haar schriftelijke slachtofferverklaring en uit de brief van een orthopedagoog van 12 februari 2019. In deze brief is vermeld dat het slachtoffer met een posttraumatische stressstoornis is komen te kampen, waarvoor zij nog steeds wordt behandeld. De nadelige gevolgen voor het slachtoffer worden versterkt door haar culturele en religieuze achtergrond, waarbij seksuele contacten buiten het huwelijk – waaronder een verkrachting – kunnen leiden tot verstoting uit de gemeenschap. Ook bij de ouders van het slachtoffer heeft deze zaak diep ingegrepen. In het nadeel van de verdachte weegt het hof verder mee dat de verdachte op geen enkel moment, ook niet ter terechtzitting in hoger beroep, er blijk van heeft gegeven zich te realiseren wat hij het slachtoffer heeft aangedaan. De zojuist beschreven strafverzwarende omstandigheden rechtvaardigen een veel hogere straf dan de gevangenisstraf van 24 maanden die met betrekking tot het misdrijf verkrachting zijn genoemd in de Orientatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
Het hof is niet gebleken van bijzondere persoonlijke omstandigheden van de verdachte die in strafmatigende zin moeten worden meegewogen.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, acht het hof met de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Hieruit spreekt dat het hof, anders dan de raadsman, van oordeel is dat een dergelijke strafoplegging niet als disproportioneel kan worden bestempeld. Dat een forse vrijheidsstraf gevolgen kan hebben voor de verblijfsstatus van de verdachte, leidt het hof niet tot een andere uitkomst.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Iedema, mr. J.J.I. de Jong en mr. C. Fetter, in tegenwoordigheid van mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 februari 2019.
mr. M. Iedema en mr. C. Fetter zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]