ECLI:NL:GHAMS:2019:55

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 januari 2019
Publicatiedatum
15 januari 2019
Zaaknummer
200.236.316/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale echtscheiding en kinderalimentatie: wijziging van omstandigheden en erkenning van buitenlandse uitspraken

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een hoger beroep inzake een echtscheiding en de vaststelling van kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, en de vrouw, verweerster, zijn met elkaar gehuwd in 2004 en hebben drie kinderen. De vrouw heeft in 2016 een echtscheidingsverzoek ingediend bij de rechtbank Amsterdam, waarbij zij verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen en om een onderhoudsbijdrage van de man. De rechtbank te Temara, Marokko, heeft in oktober 2016 een echtscheiding uitgesproken en kinderalimentatie vastgesteld. De vrouw heeft hiertegen in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof te Rabat, dat de beslissing van de rechtbank te Temara heeft bekrachtigd.

De man is in maart 2018 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 20 december 2017, waarin de rechtbank oordeelde dat er sprake was van een wijziging van omstandigheden die de Marokkaanse uitspraak niet meer aan de wettelijke maatstaven deed voldoen. Het hof heeft de feiten en het verloop van de procedure in eerste aanleg in acht genomen en de argumenten van beide partijen gewogen. De vrouw stelde dat de Marokkaanse rechter onvoldoende rekening had gehouden met de hogere levensstandaard in Nederland en de huidige woonomstandigheden van de kinderen.

Het hof concludeert dat de Marokkaanse uitspraak, die de kinderalimentatie vaststelde, niet gewijzigd kan worden op basis van de door de vrouw aangevoerde gronden. De man heeft aangegeven akkoord te gaan met een lagere bijdrage van € 215,- per maand voor de kinderen, wat het hof heeft vastgesteld. De beschikking van de rechtbank Amsterdam is vernietigd en de nieuwe alimentatie is met terugwerkende kracht vastgesteld op € 215,- per maand, ingaande op 20 december 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.236.316/01
zaaknummers rechtbank: C/13/609468/FA RK 16-3824 en C/13/632814/FA RK 17-4895
beschikking van de meervoudige kamer van 8 januari 2019 inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] , Marokko
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. T.A. Bouman te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. Z. Taspinar te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 20 december 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 20 maart 2018 in hoger beroep gekomen van de beschikking van
20 december 2017.
2.2
De vrouw heeft op 10 mei 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een faxbericht van de zijde van de man van 4 april 2018 met bijlage;
- een faxbericht van de zijde van de vrouw van 9 april 2018 met bijlage;
- een faxbericht van de zijde van de vrouw van 11 september 2018 met bijlagen;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 11 september 2018 met bijlage, ingekomen op 14 september 2018.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 21 september 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn met elkaar gehuwd [in] 2004 te [plaats] Marokko. Zij hebben beiden de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit. Zij zijn de ouders van:
- [kind A] , geboren [in] 2005 te [geboorteplaats] (hierna: [kind A] ),
- [kind B] , geboren [in] 2008 te [geboorteplaats] (hierna: [kind B] ) en
- [kind C] , geboren [in] 2009 (hierna: [kind C] ),
(hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen).
3.2
Als niet of onvoldoende weersproken staat verder het volgende vast. De vrouw heeft vanaf september 2011 tot april 2016 met de kinderen in Marokko gewoond en de man heeft in die periode op en neer gereisd tussen Marokko en Nederland. Vanaf april 2016 woont de vrouw met de kinderen in Nederland. De man heeft zich sindsdien weer in Marokko gevestigd en komt met enige regelmaat op familiebezoek in Nederland.
3.3
Partijen zijn zowel in Marokko als Nederland procedures tot echtscheiding met nevenvoorzieningen gestart. De vrouw heeft op 27 mei 2016 een echtscheidingsverzoek bij de rechtbank ingediend en daarbij verzocht de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen, het gezamenlijk ouderlijk gezag te beëindigen en haar alleen te belasten met het gezag over de kinderen, de man het recht op omgang te ontzeggen en te bepalen dat partijen tot verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap dienen over te gaan. Op 9 juni 2016 heeft de vrouw een verzoek om een onderhoudsbijdrage gericht tot de rechtbank te Temara, Marokko. Bij beschikking van de rechtbank te Temara, Marokko, van 26 oktober 2016 is op een daartoe strekkend verzoek van de man de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is – voor zover hier van belang - bepaald dat de kinderalimentatie 500 Marokkaanse dirham (MAD) per kind per maand bedraagt, de verzorgingskosten 100 MAD per kind per maand en de woonkostenvergoeding 200 MAD per kind per maand. Van deze beschikking is de vrouw bij het gerechtshof te Rabat, Marokko, in hoger beroep gekomen bij verzoekschrift van 14 november 2016. Het gerechtshof te Rabat heeft de laatstgenoemde beschikking van de rechtbank te Temara bekrachtigd bij beschikking van 24 april 2017. De Marokkaanse echtscheidingsbeschikking is bij de bestreden beschikking erkend (r.o. 2.2.9) en hiertegen zijn geen grieven gericht. Op 3 april 2018 is de echtscheiding ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand te Den Haag.
3.4
Bij aanvullend verzoekschrift van 16 december 2016, ingekomen bij de rechtbank op 20 december 2016, heeft de vrouw bij de rechtbank in de lopende echtscheidingsprocedure (aanvullend) verzocht om vaststelling van een onderhoudsbijdrage van € 500,- per kind per maand door de man aan haar te voldoen.
3.5
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, op het (hiervoor onder 3.4 aangehaalde aanvullende) verzoek van de vrouw, bepaald dat de man met ingang van 20 december 2016 (naar het hof verstaat: totaal) € 684,- per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderalimentatie).
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, te bepalen dat de man (naar het hof verstaat: totaal) € 215,- per maand dient te betalen aan de vrouw aan kinderalimentatie althans een zodanig lager bedrag dan € 684,- per maand als het hof juist acht.
4.3
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek althans dit verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De man betoogt met zijn eerste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit de beschikking van de rechtbank te Temara van 26 oktober 2016 en de bekrachtiging daarvan door het gerechtshof te Rabat op 24 april 2017 niet opgemaakt kan worden of met de situatie dat de kinderen sinds mei 2016 hun permanente verblijfplaats in Nederland hebben, rekening is gehouden bij het bepalen van de kinderalimentatie. Hij verwijst daarbij naar het verzoekschrift in hoger beroep van de vrouw van 14 november 2016, waarin zij in haar tweede grief heeft vermeld dat de kinderen in Nederland wonen. Voorts verwijst hij naar de beschikking van het gerechtshof te Rabat van 24 april 2017 waarin onder meer is overwogen dat het gerechtshof van oordeel is dat de rechtbank van eerste aanleg in haar beslissing rekening heeft gehouden met de wettelijke bepalingen, de marktprijzen, de financiële situatie van partijen en de leeftijd van de kinderen. Omdat bij de gerechtelijke instanties in Marokko bekend was dat de vrouw sinds mei 2016 woonachtig is in Nederland en zij met dit gegeven bij hun beslissingen rekening hebben gehouden, is de Nederlandse rechter gehouden het Marokkaanse rechterlijk oordeel te volgen en na dit oordeel is geen sprake van een wijziging van omstandigheden die tot verhoging van de onderhoudsbijdrage moet leiden, aldus de man.
5.2
De vrouw is van mening dat de rechtbank Amsterdam in de bestreden beschikking terecht geoordeeld heeft dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden die maakt dat de uitspraak in Marokko heeft opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Door de permanente vestiging van de vrouw en de kinderen in Nederland heeft zich een wijziging van omstandigheden voorgedaan, aldus de vrouw. Uit de beschikkingen van de rechtbank in Temara en het gerechtshof te Rabat blijkt volgens de vrouw niet dan wel onvoldoende dat er rekening is gehouden met de Nederlandse maatstaven en de Nederlandse levensstandaard van de kinderen en de vrouw.
Voorts heeft de vrouw ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 21 september 2018 naar voren gebracht dat zij niet is opgeroepen voor de terechtzitting bij de rechtbank in Temara en een moeizaam contact had met haar Marokkaanse advocaat.
Tot slot heeft zij gesteld dat zij thans een urgentieverklaring heeft aangevraagd en gekregen en op zeer korte termijn zal beschikken over eigen woonruimte.
5.3
Het hof overweegt als volgt.
Rechtsmacht
5.4
Beide partijen hebben de Nederlandse nationaliteit en het (aanvullende) verzoek van de vrouw om een onderhoudsbijdrage voor de kinderen betreft een nevenverzoek dat verbonden is met het echtscheidingsverzoek.
Ingevolge het bepaalde in artikel 3, onder c) van Verordening (EG) nr. 4/2009 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (Alimentatieverordening) in samenhang met artikel 3, eerste lid onder b van Verordening (EG) Nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake ouderlijke verantwoordelijkheid (Verordening Brussel II bis) is de Nederlandse rechter in een dergelijk geval bevoegd te oordelen over het (aanvullende) verzoek van de vrouw om vaststelling van een onderhoudsbijdrage. Op grond van deze bepalingen kan echter ook de Marokkaanse rechter als bevoegde rechter aangewezen worden, nu zij beiden ook de Marokkaanse nationaliteit hebben. Partijen hebben dit kennelijk ook zo begrepen en zijn zowel in Marokko als Nederland procedures gestart over de echtscheiding en de vast te stellen onderhoudsbijdrage.
Erkenning van de Marokkaanse beschikking
5.5
Vast staat dat de vrouw een verzoek om een onderhoudsbijdrage bij de Marokkaanse rechter heeft ingediend voorafgaand aan haar inleidend verzoekschrift in deze procedure (zie hiervoor onder 3.3 en 3.4.). De rechtbank heeft beslist nadat de Marokkaanse rechter zich in hoger beroep over de onderhoudsbijdrage had uitgesproken. Zij heeft daarbij eerst onderzocht of de alimentatiebeslissing van de Marokkaanse rechter aan de voorwaarden voor erkenning in Nederland voldoet en deze vraag in rechtsoverweging 2.5.4 bevestigend beantwoord. Tegen dit oordeel zijn geen grieven gericht, zodat ook het hof de uitspraak van het gerechtshof te Rabat van 24 april 2017, waarmee de door de rechtbank te Temara bij de beschikking van 26 oktober 2016 vastgestelde onderhoudsbijdragen voor de kinderen zijn bekrachtigd, tot uitgangspunt neemt.
Toe te passen recht
5.6
Nu de vrouw en de kinderen sinds april 2016 hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben is ingevolge het bepaalde in artikel 3 van het Protocol inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (Haags alimentatieprotocol 2007) Nederlands recht van toepassing op het (aanvullende) verzoek van de vrouw van 16 december 2016 tot vaststelling van een onderhoudsbijdrage.
5.7
De vraag is vervolgens of de Marokkaanse alimentatiebeslissing terecht gewijzigd is op grond van artikel 1:401 Burgerlijk Wetboek (BW), zoals de rechtbank dat met de bestreden beschikking heeft gedaan. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt. Artikel 1:401, eerste lid BW luidt:
Een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud kan bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. De voorafgaande zin is niet van toepassing op een verzoek tot wijziging van een termijn die de rechter heeft vastgesteld op grond vanartikel 157of die is opgenomen in een overeenkomst als bedoeld inartikel 158.
Het tweede lid van dit artikel luidt:
Een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud kan ook worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Uit de bestreden beslissing kan niet opgemaakt worden op grond van welk onderdeel van de aangehaalde bepaling de rechtbank tot wijziging van de Marokkaanse alimentatiebeslissing is overgegaan. Uit het inleidende verzoek van de vrouw en haar betoog in hoger beroep leidt het hof af dat zij van mening is dat de Marokkaanse rechterlijke beslissing van meet af aan niet heeft beantwoord aan de wettelijke maatstaven als bedoeld in artikel 1:401, tweede lid BW dan wel dat sedert de beslissing van de Marokkaanse rechter sprake is van wijziging van omstandigheden als bedoeld in het eerste lid van dit artikel. Het betoog van de man komt er op neer dat de gronden genoemd in artikel 1:401, eerste en tweede lid BW voor wijziging van het Marokkaanse oordeel ontbreken.
De vrouw heeft ter onderbouwing van haar standpunt aangevoerd dat de Marokkaanse rechter niet dan wel onvoldoende rekening heeft gehouden met het gegeven dat zij vanaf april 2016 met de kinderen in Nederland woont en dat de levensstandaard in Nederland hoger is dan die in Marokko. Het hof kan de vrouw hierin niet volgen. In haar verzoekschrift in hoger beroep van 14 november 2016, gericht aan het gerechtshof te Rabat, heeft de vrouw in haar tweede en derde grief aangevoerd dat de kinderen in Nederland wonen en dat Nederland een hogere levensstandaard kent dan Marokko. Het gerechtshof te Rabat heeft deze grieven met de beschikking van 24 april 2017 verworpen met de motivering dat de rechtbank van eerste aanleg in haar beslissing rekening heeft gehouden met de wettelijke bepalingen, de marktprijzen, de financiële situatie van de partijen en de leeftijd van de kinderen. Het hof leidt hieruit af dat de Marokkaanse rechter wel degelijk op de hoogte was van de omstandigheid dat de kinderen in Nederland, een land met een hogere levensstandaard dan de Marokkaanse, woonden maar dat hij hierin geen aanleiding heeft gezien om de onderhoudsbijdrage te verhogen. De vrouw heeft nagelaten te onderbouwen van welke gegevens, benevens de nieuwe woonplaats met hogere levensstandaard van de kinderen, het gerechtshof te Rabat niet is uitgegaan waar het dat wel had behoren te doen. Aldus is de vrouw tekort geschoten in haar stelplicht. Dat zij geen goed contact had met haar Marokkaanse advocaat en daardoor de oproep voor de zitting in Marokko heeft gemist, zoals de vrouw ter zitting in hoger beroep heeft aangevoerd, doet daaraan niet af en dient voor haar eigen rekening en risico te komen.
Evenmin voldoet de vrouw aan haar stelplicht waar zij betoogt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401, eerste lid BW. Ter zake hiervan heeft de vrouw op de eerste plaats wederom gewezen op haar vestiging in Nederland. Aangezien deze al een feit was in april 2016 en aldus ruim voordat het gerechtshof te Rabat zijn uitspraak deed, ziet het hof niet hoe hierin een wijziging van omstandigheden ten opzichte van de omstandigheden waaronder laatstgenoemde uitspraak is gedaan kan zijn gelegen. Daarnaast heeft de vrouw aangevoerd dat zij bij haar terugkeer met de kinderen is ingetrokken bij haar ouders, maar inmiddels intensief zoekt naar zelfstandige woonruimte en daartoe beschikt over een urgentieverklaring. Nu deze woonruimte ten tijde van de beoordeling in deze procedure nog niet is gevonden, is hierin evenmin een wijziging van omstandigheden als bedoeld in de genoemde bepaling gelegen. Omtrent andere wijzigingen van omstandigheden is door de vrouw niets gesteld en daarvan is evenmin gebleken.
Het voorgaande leidt tot de conclusie er geen grond bestaat voor wijziging van de beschikking van 24 april 2017 van het gerechtshof te Rabat. De eerste grief van de man slaagt. Gelet hierop zal het hof deze beschikking tot uitgangspunt nemen voor de bepaling van de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. De man heeft zowel in zijn beroepschrift als ter zitting in hoger beroep op 21 september 2018 naar voren gebracht dat hij akkoord kan gaan met een te betalen bijdrage van € 215,- per maand voor beide kinderen, hetgeen meer is dan bepaald door de Marokkaanse rechter. Het hof zal de bijdrage op (voor beide kinderen) in totaal € 215,- vaststellen.
Ingangsdatum
5.8
De rechtbank heeft 20 december 2016 als ingangsdatum voor de door de man te betalen bijdrage bepaald. Die datum staat in hoger beroep niet ter discussie, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 20 december 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en (in zoverre) opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man te betalen bijdrage aan de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen
met ingang van 20 december 2016 op in totaal € 215,- (TWEEHONDERD VIJFTIEN EURO) per maand;
de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. Leijdekker, M.F.G.H. Beckers en M.E. Burger, in tegenwoordigheid van mr. V.A.M. Willemsen als griffier en is op 8 januari 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.