ECLI:NL:GHAMS:2019:5164

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2019
Publicatiedatum
29 oktober 2021
Zaaknummer
23-002840-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van de rechtbank Noord-Holland in een strafzaak betreffende de invoer van cocaïne

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin de verdachte op 20 juli 2017 was vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten. De verdachte was beschuldigd van het voorbereiden en bevorderen van de invoer van ongeveer 3 kilogram cocaïne uit Venezuela. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, handelingen heeft verricht die gericht waren op de invoer van cocaïne, maar heeft de verdachte vrijgesproken van de primair tenlastegelegde poging tot invoer, omdat niet kon worden vastgesteld dat er een begin van uitvoering was gemaakt. Het hof heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan het subsidiair tenlastegelegde feit, namelijk het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne. De verdachte heeft zich en anderen inlichtingen en gelegenheid tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen. Het hof heeft de straf bepaald op 15 maanden gevangenisstraf, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte is niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover gericht tegen de beslissing tot vrijspraak van de rechtbank.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002840-17
datum uitspraak: 30 oktober 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 20 juli 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-872195-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1955,
volgens eigen opgave ter terechtzitting in hoger beroep gebruik makende van het postadres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
2, 4, 7 en 16 oktober 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem subsidiair als derde cumulatief/alternatief (toegesneden op artikel 10a, eerste lid onder 3°, van de Opiumwet) is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak van het subsidiair als derde cumulatief/alternatief tenlastegelegde. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep voor zover dat is gericht tegen voornoemde in het vonnis waarvan beroep gegeven beslissing tot vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – na de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging van de tenlastelegging – ten laste gelegd dat:
primairhij en/of één of meer van zijn mededader(s) in of omstreeks de periode van 01 september 2015 tot en met 28 september 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of elders in Nederland en/of te Venezuela en/of elders in Zuid-Amerika, tezamen en in vereniging, althans alleen,
ter uitvoering van het door hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen, al dan niet als bedoeld in artikel 1, lid 4, van de Opiumwet, ongeveer 3 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
één of meer (uitvoerings)handeling(en) heeft/hebben verricht,
immers heeft/hebben één of meer van zijn mededader(s) (een) (aan)betaling(en) gevraagd en/of ontvangen van één of meer (onbekend gebleven) perso(o)n(en) (die zonder het risico van controle en/of onderschepping door de Douane/Belastingdienst in (een) DHL zending(en) cocaïne binnen het grondgebied van Nederland willen brengen)
en/of
heeft/hebben één of meer van zijn mededader(s) aan hem, verdachte, gevraagd of hij als ontvanger en/of geadresseerde van (een) (te verzenden) DHL zending(en) (met cocaïne) wil optreden/fungeren, althans een afleveradres voor (een) DHL zending(en) (met cocaïne) wil opgeven en/of ter beschikking wil stellen
en/of
heeft hij, verdachte, het adres [adres 2] aan één of meer van zijn mededader(s), opgegeven en/of ter beschikking gesteld als afleveradres voor één of meer zending(en)
en/of
heeft/hebben één of meer van zijn mededader(s) (overeenkomstig (een) tevoren gemaakte afspra(a)k(en)) in Venezuela, althans Zuid-Amerika, een hoeveelheid cocaïne, verpakt en/of verborgen in een pakket (met boeken) en/of (vervolgens) op 24 september 2015 bij DHL in Venezuela aangeboden ter verzending aan [naam 1] , [adres 2]
en/of
heeft/hebben één of meer van zijn mededader(s) aan de hand van een traceernummer van deze zending op de website van DHL één of meermalen de statusberichten en/of verblijfplaats van deze zending geraadpleegd
en/of
heeft/hebben één of meer van zijn (andere) mededader(s), te weten: de douaneambtena(a)r(en) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] (vervolgens) (overeenkomstig (een) tevoren gemaakte afspra(a)k(en)) in de (vroege) ochtend van 28 september 2015 geregeld en/of georganiseerd en/of ervoor zorggedragen dat deze zelf op 28 september 2015 in de vestiging van DHL op Schiphol-Oost dienst als douaneambtena(a)r(en) kon(den) verrichten en/of had(den)
en/of
heeft/hebben voornoemde douaneambtena(a)r(en) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] (vervolgens) (overeenkomstig (een) tevoren gemaakte afspra(a)k(en)) op 28 september 2015 in de vestiging van DHL op Schiphol-Oost gereed gestaan om, voor en/of in het geval voornoemd pakket door de Douane/Belastingdienst en/of DHL was geselecteerd voor een douanecontrole, voornoemd pakket niet te onderwerpen aan een (deugdelijke) douanecontrole en/of niet in beslag te nemen,
en/of
heeft hij, verdachte bij het adres [adres 2] gewacht op aflevering van voornoemd pakket door DHL en/of aldaar voornoemd pakket in ontvangst genomen,
en/of
heeft/hebben hij, verdachte, en één of meer van zijn mededader(s) (een) bespreking(en) gevoerd en/of informatie uitgewisseld en/of ingewonnen en/of verschaft over één of meer van de hierboven omschreven (uitvoerings)handeling(en),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij in of omstreeks de periode van 01 september 2015 tot en met 30 september 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of te Amsterdam en/of elders in Nederland en/of te Venezuela en/of elders in Zuid-Amerika, tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), althans alleen,
om (een) feit(en), bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of vervoeren en/of verstrekken en/of afleveren van een hoeveelheid van ongeveer 3 kilogram, in elk geval een hoeveelheid, cocaïne, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- ( een) ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- ( een) voorwerp(en) en/of (een) vervoermiddel(en) en/of (een) stof(fen) en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebben één of meer van zijn mededader(s) (een) (aan)betaling(en) gevraagd en/of ontvangen van één of meer (onbekend gebleven) perso(o)n(en) (die zonder het risico van controle en/of onderschepping door de Douane/Belastingdienst in (een) DHL zending(en) cocaïne binnen het grondgebied van Nederland willen brengen)
en/of
heeft/hebben één of meer van zijn mededader(s) aan hem, verdachte, gevraagd of hij als ontvanger en/of geadresseerde van (een) (te verzenden) DHL zending(en) (met cocaïne) wil optreden/fungeren, althans een afleveradres voor (een) DHL zending(en) (met cocaïne) wil opgeven en/of ter beschikking wil stellen
en/of
heeft hij, verdachte, het adres [adres 2] aan één of meer van zijn mededader(s), opgegeven en/of ter beschikking gesteld als afleveradres voor één of meer zending(en)
en/of
heeft/hebben één of meer van zijn mededader(s) (overeenkomstig (een) tevoren gemaakte afspra(a)k(en)) in Venezuela, althans Zuid-Amerika, een hoeveelheid cocaïne, verpakt en/of verborgen in een pakket (met boeken) en/of (vervolgens) op 24 september 2015 bij DHL in Venezuela aangeboden ter verzending aan [naam 1] , [adres 2]
en/of
heeft/hebben één of meer van zijn mededader(s) aan de hand van een traceernummer van deze zending op de website van DHL één of meermalen de statusberichten en/of verblijfplaats van deze zending geraadpleegd
en/of
heeft/hebben één of meer van zijn (andere) mededader(s), te weten: de douaneambtena(a)r(en) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] (vervolgens) (overeenkomstig (een) tevoren gemaakte afspra(a)k(en)) in de (vroege) ochtend van 28 september 2015 geregeld en/of georganiseerd en/of ervoor zorggedragen dat deze zelf op 28 september 2015 in de vestiging van DHL op Schiphol-Oost dienst als douaneambtena(a)r(en) kon(den) verrichten en/of had(den)
en/of
heeft/hebben voornoemde douaneambtena(a)r(en) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] (vervolgens) (overeenkomstig (een) tevoren gemaakte afspra(a)k(en)) op 28 september 2015 in de vestiging van DHL op Schiphol-Oost gereed gestaan om, voor en/of in het geval voornoemd pakketdoor de Douane/Belastingdienst en/of DHL was geselecteerd voor een douanecontrole, voornoemd pakket niet te onderwerpen aan een (deugdelijke) douanecontrole en/of niet in beslag te nemen,
en/of
heeft hij, verdachte bij het adres [adres 2] gewacht op aflevering van voornoemd pakket door DHL en/of aldaar voornoemd pakket in ontvangst genomen
en/of
heeft/hebben hij, verdachte, en één of meer van zijn mededader(s) (een) bespreking(en) gevoerd en/of informatie uitgewisseld en/of ingewonnen en/of verschaft over één of meer van de hierboven omschreven handeling(en) en/of over de wijze van verpakking en/of verzending van voornoemde hoeveelheid cocaïne in voornoemd pakket en/of over de wijze waarop voornoemde hoeveelheid cocaïne kwijt en/of verloren en/of vermist is geraakt en/of is kunnen raken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep – voor zover in hoger beroep aan de orde – zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Beoordelingskaders

Medeplegen
Voor het bewijs van medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Dat bewijs kan alleen worden aangenomen als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking komt onder meer betekenis toe aan de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, zijn aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
In de regel zal de bijdrage van de medepleger worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, zolang de bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit maar van voldoende gewicht is. De bijdrage van de medepleger kan ook zijn geleverd door verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. In uitzonderlijke gevallen kan de bijdrage van de medepleger in hoofdzaak vóór of ná het strafbare feit zijn geleverd. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Voorbereidings- of bevorderingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet
In artikel 10a van de Opiumwet zijn als zelfstandig misdrijf bepaalde gedragingen strafbaar gesteld, die beogen de (internationale) handel in drugs met een onaanvaardbaar risico (harddrugs) voor te bereiden of te bevorderen. Dergelijke gedragingen zijn pas dan strafbaar, indien bij de dader het opzet heeft bestaan om een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde of vijfde lid, van de Opiumwet (onder meer het bereiden, vervoeren, verkopen, afleveren en het binnen- of buiten het grondgebied van Nederland brengen van lijst I middelen) voor te bereiden of te bevorderen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het de bedoeling is met de zelfstandige strafbaarstelling van die gedragingen mogelijk te maken dat in een vroeg stadium van de organisatie van die (internationale) handel in (hard)drugs kan worden ingegrepen vanwege het gevaarzettingskarakter daarvan. Vanwege dit karakter is de algemene terugtredingsmogelijkheid, zoals neergelegd in artikel 46b Wetboek van Strafrecht, niet van toepassing op voorbereidings- of bevorderingsdelicten die in artikel 10a van de Opiumwet strafbaar zijn gesteld.
Voor een bewezenverklaring in de zin van artikel 10a Opiumwet is, naast opzet van de dader, ook vereist dat deze aan die intentie uiting heeft gegeven door een of meer van de in artikel 10a, eerste lid, Opiumwet omschreven voorbereidings- of bevorderingshandelingen te verrichten. Niet is vereist dat reeds bekend is ter voorbereiding of bevordering van welk concreet misdrijf (als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 Opiumwet) deze handelingen dienen. Indien de voorbereidings- of bevorderingshandelingen wèl gericht zijn op een misdrijf dat in de voorstelling van de verdachte concrete vormen heeft aangenomen, ontneemt het enkele feit dat de voorbereidingshandelingen niet meer kunnen dienen om het begaan van juist dat concrete misdrijf voor te bereiden of te bevorderen, omdat inmiddels ingetreden omstandigheden aan de verwezenlijking van dat misdrijf in de weg staan, aan die handelingen niet hun zelfstandig strafbare karakter. Dat geldt ook als met die voorbereidings- of bevorderingshandelingen een begin is gemaakt, nadat die verhinderende omstandigheid zich heeft voorgedaan, zoals de inbeslagneming van de verdovende middelen. Voor de toepasselijkheid van artikel 10a Opiumwet is evenmin noodzakelijk dat het beraamde feit waarop de voorbereidings- of bevorderingshandelingen zijn gericht, niet is gerealiseerd en er evenmin sprake is van een strafbare poging tot dat feit, zodat strafbaarheid ook aanwezig is, indien op het voorbereidingsdelict als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde of vijfde lid, Opiumwet is gevolgd. Voorbereidingshandelingen zijn dus zowel strafbaar wanneer de pleger in de voorbereidingsfase is blijven steken als wanneer het voorgenomen misdrijf waarop de voorbereidingshandelingen zich richten, is gerealiseerd dan wel een poging daartoe is ondernomen. Handelingen die plaatsvinden in de uitvoerings- of voltooiingsfase van het delict kunnen eveneens onder het bereik van artikel 10a Opiumwet vallen.
Naar hun aard kunnen voorbereidings- of bevorderingshandelingen verwantschap vertonen met gedragingen die over het algemeen met de deelnemingsvorm medeplichtigheid in verband worden gebracht. Dat neemt echter niet weg dat dergelijke handelingen in artikel 10a Opiumwet als zelfstandige misdrijven strafbaar zijn gesteld. Gelet op dat zelfstandige karakter van de in artikel 10a van de Opiumwet strafbaar gestelde voorbereidings- of bevorderingsdelicten past daarbij niet om daaronder ook handelingen te scharen, die zijn verricht na afloop van het voltooien van het voor te bereiden of te bevorderen delict.

Vrijspraak van het primair tenlastegelegde

In navolging van de advocaat-generaal en de verdediging is het hof – evenals de rechtbank – van oordeel dat de verdachte van het primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Primair is een poging tot invoer van ongeveer 3 kilogram cocaïne tenlastegelegd. Voor het bewijs van poging is vereist dat vast komt te staan dat een begin is gemaakt met de uitvoering van het misdrijf. Het dossier bevat aanwijzingen dat het pakket, dat door DHL op 28 september 2015 in Amsterdam is bezorgd, op enig moment cocaïne heeft bevat. Niet kan echter worden vastgesteld dat deze cocaïne (nog) in het pakket zat op het moment dat het in Venezuela bij DHL werd aangeboden ter verzending naar Nederland. Nu niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van een begin van uitvoering van het binnen Nederland brengen van cocaïne, zal de verdachte worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit.

Gebruik van namen

In de hiernavolgende overwegingen over het bewijs van het tenlastegelegde zal het hof – voor de leesbaarheid – veelal de achternamen van betrokkenen gebruiken, ook waar het de verdachte betreft waarop dit arrest betrekking heeft.

Overwegingen met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld ter zake van subsidiair tenlastegelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het subsidiair tenlastegelegde bepleit, omdat bewijs ontbreekt dat de verdachte enige wetenschap had omtrent de aard, de inhoud, de bedoeling of het land van herkomst van het pakket dan wel anderszins in de fase voorafgaand aan de zending of daarbij achteraf betrokken is geweest. De eerdere zendingen, die de rechtbank bij haar oordeel heeft betrokken, vormen geen solide basis om aan te nemen dat de verdachte een rol heeft gespeeld bij de invoer van cocaïne. Ook heeft de raadsman erop gewezen dat bewijs ontbreekt dat de verdachte een afleveradres ter beschikking heeft gesteld. Uit het dossier kan slechts worden afgeleid dat de verdachte is gevraagd een pakket te onderscheppen dat aan de buurvrouw was geadresseerd, hetgeen onvoldoende bewijs voor de bevordering van de invoer van cocaïne oplevert. Een dergelijke gedraging duidt hoogstens op medeplichtigheid, maar dat is niet ten laste gelegd, aldus de raadsman.
Overwegingen en oordeel van het hof
Het hof zal een mogelijke betrokkenheid van de verdachte bij eerdere zendingen buiten beschouwing laten. De verdachte heeft daarom geen belang bij een bespreking van hetgeen door de raadsman daarover naar voren is gebracht.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kunnen de volgende feiten en omstandigheden worden vastgesteld.
Op 8 september 2015 heeft [medeverdachte 1] [medeverdachte 3] erop geattendeerd dat 28 september 2015 ‘een topdag’ is, omdat er die dag niet veel douaneambtenaren dienst hebben, zodat hij en [medeverdachte 2] gemakkelijk met zijn tweeën de controle bij DHL zouden kunnen doen.
Op 9 september 2015 heeft [medeverdachte 4] [verdachte] ontmoet op of nabij het adres [adres 1] . Op dat adres, waar [verdachte] elke week een aantal keer kwam, woonden de ex-partner van [verdachte] en hun dochter.
Tijdens de doorzoeking van de door [medeverdachte 3] gebruikte auto is op 10 november 2015 een notitie aangetroffen met daarop de gegevens: “ [naam 1] , [adres 2] ”. Op dat naast [adres 1] gelegen adres woonde alleen mevrouw [naam 1] .
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben geregeld dat zij op 28 september 2015 als douaneambtenaren dienst hadden bij DHL op Schiphol Oost en stonden die dag daar klaar om, in het geval de hierna genoemde zending door de Douane/Belastingdienst voor controle zou zijn geselecteerd, deze niet aan een deugdelijke controle te onderwerpen en door te laten. Zij hebben daarvoor van [medeverdachte 3] geld gekregen.
Op 28 september 2015 is door DHL om 11:52 uur op het adres [adres 2] afgeleverd een op 24 september 2015 vanuit Venezuela verzonden pakket van 3.59 kilogram. Als gegevens van de verzender waren bekend “Centro Cultural Lirerias Del Sur” en de inhoud zou volgens de vrachtbrief “Boeken (libros)” betreffen. Als ontvanger stond vermeld “ [naam 1] , [adres 2] ”. Uit van de Douane ontvangen gegevens volgt dat deze zending niet voor controle is geselecteerd en rechtstreeks door DHL bij de ontvanger is afgeleverd. Uit de administratie van DHL blijkt dat op 25 september 2015 melding is gedaan van een beschadiging. DHL Venezuela laat na een dergelijke melding een Engels- en Spaanstalige brief achter in de zending.
Voor ontvangst van deze zending is getekend door “MR [naam 1] ”. Mevrouw [naam 1] heeft als getuige verklaard dat zij de handtekening niet herkend als de hare en dat zij nooit een pakket uit Venezuela in ontvangst heeft genomen. Zij was op 28 september 2015 tot 16 à 17 uur niet thuis.
[verdachte] heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij wist dat er een pakketje zou komen, dat naar hem zou worden verzonden en dat hij de zending op 28 september 2015 van DHL in ontvangst heeft genomen.
Op 28 september 2015 om 11:53 uur heeft [verdachte] [medeverdachte 4] een bericht gestuurd met de tekst ‘kom je langs’, waarop [medeverdachte 4] direct bevestigend heeft geantwoord. Op 29 september 2015 hebben [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] elkaar ontmoet en hebben zij – kennelijk met betrekking tot voormelde zending – hun teleurstelling gedeeld over het feit dat, terwijl ‘alles klaar stond’ ‘het er niet in zat’ bij ‘deze uit Venezuela’. [medeverdachte 3] heeft op 30 september 2015 met [medeverdachte 1] uitgebreid van gedachten gewisseld over de Engels- en Spaanstalige brief van DHL, die [medeverdachte 3] in het pakket met boeken en stukgesneden materiaal had aangetroffen. Uit deze gesprekken volgt dat zij er vanuit gingen dat in de voormelde zending ongeveer twee of drie kilogram cocaïne zou zitten. Ook volgt uit die gesprekken dat [medeverdachte 1] wist dat de zending kwam en dat hij en [medeverdachte 3] het erover eens waren dat er voor hetgeen door hen was gedaan van de zijde van de cocaïne verzendende en/of afnemende personen een vergoeding op tafel moest komen. Ook komt in deze gesprekken de vraag naar voren, of [medeverdachte 1] de brief van DHL wilde hebben om deze aan [medeverdachte 2] te kunnen tonen, zodat laatstgenoemde niet zou hoeven te denken dat zij genept werd wat betreft de nadere vergoeding voor een succesvol ingevoerde hoeveelheid cocaïne.
Naar het oordeel van het hof kan het gelet op de omstandigheden waaronder en de wijze waarop de verdachte op 28 september 2015 de zending in ontvangst heeft genomen niet anders zijn dan dat de verdachte wist dat zich daarin smokkelwaar zou bevinden en dat hij aldus daarbij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat die smokkelwaar cocaïne zou betreffen. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat de verdachte:
  • kennelijk is ingegaan op het verzoek van [medeverdachte 4] om voor hem een pakketzending te ontvangen;
  • daartoe niet zijn eigen adres, maar dat van de alleenwonende (en overdag werkende) buurvrouw van zijn ex-partner heeft opgegeven: een adres waarmee hij zelf niet direct in verband zou worden gebracht, maar waar hij wel de in ontvangstneming van de zending zou kunnen controleren;
  • op 28 september 2015 op de uitkijk en klaar moet hebben gestaan om de bezorger van de zending te kunnen onderscheppen, zodra hij of zij de zending aan het voormelde adres zou aanbieden;
  • op 28 september 2015 de bezorger van de zending heeft opgewacht, zich tegenover deze heeft voorgedaan als de geadresseerde en de zending in ontvangst heeft genomen;
  • direct na ontvangst van de zending een afspraak heeft gemaakt met [medeverdachte 4] teneinde elkaar te ontmoeten en het pakket aan deze over te dragen.
Dat de verdachte niet zou hebben geweten uit welk land de zending afkomstig was, doet niet af aan het voorgaande.
De verdachte heeft, met de hiervoor beschreven gedragingen, zich en (een) ander(en) inlichtingen en gelegenheid getracht te verschaffen om de invoer van cocaïne voor te bereiden en te bevorderen. Anders dan de raadsman lijkt te betogen, is aan de verdachte (subsidiair) geen medeplegen van de invoer tenlastegelegd, maar het medeplegen van voorbereidingshandelingen. Door zijn gedragingen heeft de verdachte zich en anderen inlichtingen en gelegenheid getracht te verschaffen ter voorbereiding en bevordering van de invoer van cocaïne. Deze gedragingen zijn door de wetgever zelfstandig strafbaar gesteld. De verdachte heeft de gedragingen samen en in vereniging met anderen verricht, zodat ook het medeplegen van die voorbereidingshandelingen bewezen kan worden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiairhij in de periode van 1 september 2015 tot en met 30 september 2015 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen
om feiten, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en afleveren van een hoeveelheid van ongeveer 3 kilogram cocaïne, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- zich en anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen
immers
heeft hij, verdachte, het adres [adres 2] aan één of meer van zijn mededaders, opgegeven als afleveradres voor één zending
met cocaïne
heeft hij, verdachte, bij het adres [adres 2] gewacht op aflevering van voornoemde
zendingdoor DHL en aldaar voornoemde
zendingin ontvangst genomen
en
heeft/hebben hij, verdachte, en één of meer van zijn mededader(s) (een) bespreking(en) gevoerd en/of informatie uitgewisseld en/of ingewonnen en/of verschaft over één of meer van de hierboven omschreven handeling(en).
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de aan dit arrest gehechte bewijsmiddelenbijlage.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door zich of een ander gelegenheid en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 17 maanden, waarbij de advocaat-generaal rekening heeft gehouden met overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft samen met anderen de invoer van 3 kilogram cocaïne uit Venezuela voorbereid en bevorderd. Het hof rekent de verdachte aan dat hij met zijn gedragingen zijn eigen gewin boven de veiligheid van de afnemers van de drugs heeft gesteld en bereid was die afnemers bloot te stellen aan zeer ernstige gezondheidsrisico’s. Het is immers algemeen bekend dat met name het gebruik van harddrugs een onaanvaardbaar gevaar oplevert voor de volksgezondheid. De (psychische) gezondheid van gebruikers kan al op heel korte termijn schade worden toegebracht en op langere termijn kan de (lichamelijke en psychische) gezondheid en het welzijn van gebruikers nog verder worden geschaad, waarbij langdurige begeleiding en behandeling nodig kan zijn om de verslavende werking van sommige drugs te overwinnen, als dat al lukt.
Het hof heeft gelet op straffen die meestal worden opgelegd voor soortgelijke feiten, zoals beschreven in de zogenoemde oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor een geslaagde invoer van 3 kilogram cocaïne wordt een gevangenisstraf genoemd van 36 maanden als dit feit wordt gepleegd door een persoon die enige die enige rol in een daarop gerichte organisatie speelt. Ten aanzien van de invoer van 3 kilogram cocaïne in boeken wordt niet bewezen dat deze cocaïne is ingevoerd, maar (alleen) dat de verdachte samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft verricht. Het hof heeft rekening gehouden met de verhouding tussen het strafmaximum voor de geslaagde opzettelijke invoer van cocaïne (12 jaar) en het strafmaximum voor voorbereidingshandelingen (6 jaar).
Het hof rekent de verdachte aan dat hij de naam en het adres van een onwetende buurvrouw heeft misbruikt om de invoer van cocaïne mogelijk te maken. Uit de dossierstukken is gebleken dat de verdachte zich heeft voorgedaan als mr. [naam 1] en daarbij wederom de naam van de buurvrouw heeft misbruikt.
Het hof heeft ook gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals die ter terechtzitting zijn gebleken. Het hof hecht, gelet op de ernst en omvang van de bewezen verklaarde feiten, aan deze persoonlijke omstandigheden echter geen doorslaggevend gewicht.
Het hof acht, alles afwegende en gelet op het voorgaande, een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden passend en geboden. Hetgeen door de verdediging is aangevoerd met betrekking tot de straf die is opgelegd aan een andere verdachte in de strafzaak onder de naam [naam 2] , die is veroordeeld voor het in ontvangst nemen van een zending cocaïne vermengd met olijfolie, brengt het hof vanwege de afwijkende omstandigheden van dat geval niet tot een ander oordeel.
Redelijke termijn
De advocaat-generaal heeft erop gewezen dat de redelijke termijn van berechting in hoger beroep is overschreden en heeft daaraan de conclusie verbonden dat strafvermindering moet volgen.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
In artikel 6, eerste lid, EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Als zodanige handeling geldt in de onderhavige zaak de inverzekeringstelling van de verdachte op 14 december 2015.
Deze zaak vloeit voort uit een tamelijk omvangrijk politieonderzoek dat heeft geresulteerd in de tenlastelegging van een substantieel aantal strafbare feiten bij een zestal personen door wie een of meer van deze feiten zijn medegepleegd. De zaken tegen de verdachte en zijn mededaders zijn door de rechtbank gelijktijdig berecht. Met de inhoudelijke behandeling is een aantal zittingsdagen in juni 2017 gemoeid geweest. De rechtbank heeft binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen vonnis gewezen op 20 juli 2017. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, waarna het dossier op 25 januari 2018, binnen de inzendtermijn van acht maanden, bij de griffie van het gerechtshof is ingekomen.
Ook in hoger beroep is de zaak van de verdachte gelijktijdig berecht met de zaken tegen de vier medeverdachten die eveneens hoger beroep hebben ingesteld. Op 21 september 2018 heeft een regiezitting plaatsgevonden, waarop is beslist op de door een aantal raadslieden ingediende verzoeken. De inhoudelijke behandeling in hoger beroep heeft in oktober 2019 een aantal zittingsdagen in beslag genomen. Het hof wijst arrest ongeveer twee jaar en drie maanden na het instellen van hoger beroep. In het licht van het voorgaande, en in aanmerking genomen dat het hof arrest wijst binnen vier jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, is het hof van oordeel dat – voor zover al geoordeeld zou moeten worden dat de ingewikkeldheid van de zaak geen toereikende rechtvaardiging vormt voor de duur van de berechting in hoger beroep – volstaan moet worden met de constatering van de beperkte overschrijding van de redelijke termijn van berechting in hoger beroep. Het hof ziet dan ook geen aanleiding voor strafvermindering.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 10a van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het subsidiair als derde cumulatief/alternatief ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor het overige en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.P. den Otter, mr. H.S.G. Verhoeff en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van
mr. T. Kaandorp, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
30 oktober 2019.