ECLI:NL:GHAMS:2019:5138

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 april 2019
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
23-000155-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in strafzaak tegen verdachte voor valsheid in geschrifte en oplichting

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van valsheid in geschrifte en oplichting, gepleegd in de periode van 3 mei 2013 tot en met 1 juli 2013 te Uden. De tenlastelegging omvatte het aannemen van een valse naam en het indienen van valse kredietaanvragen via een website, waarbij gebruik werd gemaakt van valse documenten. De politierechter had geoordeeld dat de rechtbank Amsterdam bevoegd was om de zaak te behandelen, maar de raadsman van de verdachte voerde aan dat dit onterecht was. Het hof heeft de bevoegdheid van de rechtbank Amsterdam beoordeeld aan de hand van artikel 2 van het Wetboek van Strafvordering, dat de criteria voor de bevoegdheid van de rechtbanken vastlegt. Het hof concludeerde dat de feiten zich in Uden hadden afgespeeld en dat er geen aanknopingspunten waren voor de bevoegdheid van de rechtbank Amsterdam. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en verklaarde de rechtbank Amsterdam onbevoegd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000155-18
Datum uitspraak: 29 april 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 12 januari 2018 in de strafzaak onder parketnummer
13-163623-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
29 april 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 3 mei 2013 tot en met 1 juli 2013 te Uden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [BV] BV heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten het verlenen/verstrekken van een of meer (consumptieve) kredieten, (telkens) voor een bedrag van (ongeveer) 398,50 euro, door met een of meer valse e-mailadressen via de website [website] een of meer kredietaanvragen in te dienen en/of zich (vervolgens) voor te doen/zich uit te geven als zijnde de personen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of een of meer (valse) documenten, te weten een kopie loonstrook en/of een kopie bankgegevens en/of een kopie legitimatiebewijs aan te leveren als zijnde echt en onvervalst en/of een akkoord te geven op een verkregen offerte;
2:
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 3 mei 2013 tot en met 1 juli 2013 te Uden, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, een (of meer) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een kopie loonstrook en/of een kopie bankgegevens en/of een kopie legitimatiebewijs (op naam van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]) valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst door (telkens) het bankrekeningnummer en/of een of meer (overige) gegevens op voornoemde loonstrook en/of bankgegevens te wijzigen en/of (vervolgens) voornoemde kopie loonstrook en/of kopie bankgegevens en/of kopie legitimatiebewijs te versturen aan [BV] BV met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bevoegdheid rechtbank

De raadsman heeft het verweer gevoerd dat de politierechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de rechtbank Amsterdam bevoegd is kennis te nemen van de zaak.
De advocaat-generaal heeft betoogd dat de rechtbank Amsterdam bevoegd is aangezien de verdachte ervan wordt verdacht dat zij het tenlastegelegde in Amsterdam heeft begaan.
Het hof overweegt als volgt.
In artikel 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is bepaald welke rechtbank bevoegd is om in eerste aanleg kennis te nemen van de strafbare feiten. In het eerste lid van artikel 2 Sv worden verschillende aanknopingspunten gegeven op grond waarvan de competentie van de rechtbank kan worden bepaald.
De rechtbank van het rechtsgebied waarbinnen het feit is begaan, is bevoegd om van de zaak kennis te nemen. De beoordeling waar het feit is begaan, vindt plaats op grondslag van de tenlastelegging. In onderhavige zaak zijn aan de verdachte feiten tenlastegelegd die zouden zijn begaan in Uden, Noord-Brabant. Dat in de tenlastelegging tevens Nederland als pleegplaats is opgenomen maakt niet dat de tenlastelegging zo moet worden uitgelegd dat op grond daarvan de rechtbank Amsterdam (eveneens) als bevoegde rechtbank is aangewezen.
Ook is bevoegd de rechtbank van het rechtsgebied waar de verdachte woon- of verblijfplaats heeft. Ten tijde van het uitreiken van de dagvaarding had de verdachte echter geen woon- of verblijfplaats in het rechtsgebied Amsterdam.
Ook voor het overige is niet gebleken van een aanknopingspunt waardoor de rechtbank Amsterdam op grond van artikel 2 Sv bevoegd is kennis te nemen van de zaak. Evenmin is sprake van gelijktijdige vervolging van een medeverdachte bij de rechtbank Amsterdam. De politierechter had zich derhalve onbevoegd moeten verklaren, zodat het verweer slaagt. Het hof zal beslissen wat de politierechter had behoren te beslissen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart
de rechtbank Amsterdam onbevoegdtot kennisneming van het tenlastegelegde feit.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.P. den Otter, mr. J.D.L. Nuis en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van
mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
29 april 2019.