ECLI:NL:GHAMS:2019:5132

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 september 2019
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
23-004473-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inbraken bij horecabedrijf en winkel met diefstal van goederen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van twee inbraken, één bij café Dopey’s Elixer en één bij een winkel, waarbij verschillende goederen zijn weggenomen. De tenlastelegging omvat onder andere de diefstal van sigaretten, een I-Pad, geldbedragen en parfumflessen. Tijdens de zittingen in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte bij de inbraken, met name omdat de camerabeelden niet duidelijk genoeg zijn om de verdachte te identificeren. Het hof heeft echter geoordeeld dat de herkenning door de verbalisanten op basis van de camerabeelden voldoende bewijs biedt voor de betrokkenheid van de verdachte. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf is afgewezen, omdat deze al eerder was toegewezen. Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van de artikelen 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-004473-16
Datum uitspraak: 24 september 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 november 2016 in de strafzaak onder de parketnummers
13-741037-16 en 13-741279-14 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
10 september 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is partieel hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 oktober 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een horecabedrijf (café [café], perceel [adres 2]) heeft weggenmomen
- een of meer pakje(s) sigaretten en/of
- een I-Pad (merk Apple) en/of
- geldbedrag van circa Eur 750,- en/of
- een of meer fles(sen) wiskhey (4 stuks, met een totale verkoopwaarde van Eur 90,-),
in elk geval enig(e) goed(eren) en/of geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak op en/of verbeking van een of meer ra(a)m(en) van voornoemd horecabedrijf;
4.
hij op of omstreeks 24 december 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit winkelbedrijf [winkel] (perceel [adres 3]) heeft weggenomen een of meer fles(sen) parfum, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorend aan winkelbedrijf [winkel] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot dat winkelbedrijf heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak op en/of verbreking van een of meerdere slot(en) van/aan voornoemd winkelbedrijf;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal vanwege proceseconomische redenen worden vernietigd.

Bewijsoverwegingen

Feit 1
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Naast het bestaan van de camerabeelden en de herkenning van de verdachte door de verbalisanten, is in het dossier geen bewijs te vinden waaruit blijkt dat de verdachte bij de inbraak is betrokken en de verdediging betwist de herkenningen. De verbalisanten herkennen de verdachte aan kenmerken die niet duidelijk waarneembaar zijn op de beelden. Het postuur van de man op de camerabeelden is namelijk niet zichtbaar door de kleding en door de capuchon zijn de oren van die persoon ook niet zichtbaar. De verdachte kan daaraan dus niet worden herkend.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte is door vijf verbalisanten aan de hand van
stillsvan camerabeelden herkend als een van de daders van de inbraak. De verbalisanten beschrijven waaraan zij verdachte op de
stillsherkennen. Deze beschrijvingen sluiten naar het oordeel van het hof aan op hetgeen op deze
stillsis te zien. Het hof merkt hierbij op dat op de
stillshet gezicht van de verdachte duidelijk zichtbaar is. Bovendien kennen de verbalisanten de verdachte van eerdere contacten die zij met hem hebben gehad. In het licht van het voorgaande heeft het hof geen reden te twijfelen aan de juistheid van voornoemde herkenningen. Het hof acht het feit dan ook bewezen.
Feit 4Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman aangevoerd dat de betrokkenheid van de verdachte bij de inbraak op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld. Uit de telefoongesprekken tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] kan niet worden afgeleid dat zij van plan waren een inbraak te plegen. Daarnaast kan de verdachte op basis van de camerabeelden niet worden herkend, nu de kenmerken die de verbalisanten aan hun herkenning ten grondslag leggen niet zichtbaar zijn op de foto’s in het dossier. Volgens de raadsman is de verdachte door de verbalisanten aangewezen omdat hij een ‘usual suspect’ is en omdat medeverdachte [medeverdachte] is herkend, in wiens gezelschap de verdachte zich destijds regelmatig bevond. Het signalement van de verdachte bij de staande houding komt ook niet overeen met het signalement van de dader op de beelden. De verdachte moet worden vrijgesproken.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe dat de verdachte door vier verbalisanten is herkend als een van de daders (NN3) die zijn te zien op camerabeelden van de inbraak bij de winkel [winkel]. Het hof heeft geen redenen te twijfelen aan deze herkenningen en gaat derhalve uit van de juistheid hiervan. Weliswaar heeft NN3 op de beelden zijn gezicht bedekt, maar het dossier bevat ook
stillswaarop het gezicht (en de oren) van NN3 voldoende zichtbaar is. Daarbij komt dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn gezien in de directe omgeving van de [winkel] en daar tevens een grote hoeveelheid geopende parfumverpakkingen is aangetroffen. Dat de kleding van de verdachte niet overeenkomt met de kleding van NN3 op de camerabeelden doet niet af aan de herkenningen, nu – gelet op het tijdsverloop – het goed mogelijk is dat de verdachte zich in de tussentijd heeft omgekleed. Wat er voorts verder zij van de telefoongesprekken, het hof gebruikt die telefoongesprekken niet voor het bewijs, zodat het verweer op dat punt geen bespreking behoeft.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 20 oktober 2015 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een horecabedrijf, café [café], perceel [adres 2], heeft weggenomen
- pakjes sigaretten en
- een I-Pad, merk Apple, en
- geldbedrag van circa Eur 750,- en
- flessen whiskey, 4 stuks, met een totale verkoopwaarde van Eur 90,-,
toebehorende aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader, waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak op ramen van voornoemd horecabedrijf.
4.
hij op 24 december 2015 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit winkelbedrijf [winkel], perceel [adres 3], heeft weggenomen flessen parfum, toebehorend aan winkelbedrijf [winkel], waarbij hij, verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot dat winkelbedrijf hebben verschaft middel van braak op een slot van voornoemd winkelbedrijf.
Hetgeen onder 1 en 4 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 4 bewezen verklaarde levert op:
telkens:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1 en feit 4 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 1 en feit 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan twee inbraken, bij de [winkel] en bij café [café]. Bij de [winkel] hebben de verdachte en zijn mededaders een grote hoeveelheid parfumflessen meegenomen. Bij [café] heeft de verdachte en zijn mededader sigarettenpakjes, een Ipad, whiskyflessen en contant geld meegenomen. Dit zijn ernstige en zeer hinderlijke feiten, die niet alleen overlast en materiële schade voor de gedupeerde bedrijven hebben veroorzaakt, maar ook voor gevoelens van onrust in de samenleving zorgen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 augustus 2019 is hij eerder voor diefstal onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt. Het hof is daarom van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in hoger beroep is overschreden. De verdachte heeft op 6 december 2016 hoger beroep ingesteld en het hof wijst het arrest op 24 september 2019. Nu de behandeling in de hoger beroep fase in beginsel niet langer dan twee jaren mag duren is de redelijke termijn met ruim negen maanden overschreden. Het hof is van oordeel dat deze overschrijding verdisconteert moet worden in de opgelegde straf. Ook houdt het hof rekening met het feit dat het delicten uit oktober en december 2015 betreft. Zonder deze omstandigheden zou een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden passend zijn geweest. Het hof zal deze straf echter matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 29 oktober 2014 opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van
70 uren subsidiair 35 dagen hechtenis. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof acht termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen, nu uit voornoemd uittreksel uit de Justitiële Documentatie blijkt dat bij onherroepelijk vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 13 juli 2018 deze vordering reeds geheel is toegewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 19 juli 2016, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 29 oktober 2014, parketnummer 13-741279-14, voorwaardelijk opgelegde taakstraf voor de duur van 70 uren subsidiair 35 dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. A.M. Kengen en mr. A.S. Dogan, in tegenwoordigheid van
mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
24 september 2019.
mr. J.M. van Riel is buiten staat dit arrest te ondertekenen.