ECLI:NL:GHAMS:2019:5130

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
23-001287-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door bewindvoerder van vermogen van dementerende oudere

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, die als bewindvoerder was aangesteld over het vermogen van een bijna 80-jarige dementerende man, heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering van bijna € 370.000. De verdachte had toegang tot dit geld in zijn hoedanigheid als bewindvoerder, maar heeft het geld overgeboekt naar zijn eigen rekening en gebruikt voor de aankoop van zijn woning. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, maar de advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een straf van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk.

Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk het geldbedrag heeft verduisterd. De verdachte had geen toestemming van de benadeelde of diens erfgenamen om deze gelden te gebruiken. Het hof oordeelde dat de verdachte het vertrouwen dat in hem was gesteld als bewindvoerder ernstig heeft geschonden. De verdachte had de gelden niet aangewend ten behoeve van de benadeelde en zijn verweer dat hij toestemming had van de zoon van de benadeelde werd verworpen. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden.

Daarnaast heeft de benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar het hof verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in deze vordering, omdat onvoldoende bewijs was geleverd voor de gestelde schade. De op te leggen straf is gegrond op artikel 322 van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de wettelijke voorschriften toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001287-19
Datum uitspraak: 19 november 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 26 maart 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-105752-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1948,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
5 november 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2014 tot en met 24 mei 2018 te Bloemendaal opzettelijk een geldbedrag (van ongeveer 400.000 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [benadeelde] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als bewindvoerder, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als bewindvoerder (over het vermogen van [slachtoffer 2] ) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank, gelet op de wijziging tenlastelegging in hoger beroep.

Bewijsmotivering

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Er is geen sprake geweest van opzettelijke wederrechtelijke toe-eigening van enig geldbedrag. De verdachte had voor zijn handelen de toestemming van de zoon van [benadeelde] en de geldstromen waren volstrekt transparant. Wegens herhaaldelijk aandringen van de zoon van [benadeelde] om het saldo op de rekeningen van zijn vader laag te houden, heeft de verdachte dit geld overgeboekt naar zijn eigen rekening en vervolgens gebruikt voor de aankoop van zijn woning. Tegenover deze gelden had de verdachte een hypothecaire lening in depot staan bij de notaris. Als gevolg van het namens de dochter van [benadeelde] gelegde beslag, kon de verdachte – zonder opheffing van dit beslag – die gelden echter niet meer op nemen. Voorts was er geen sprake van een persoonlijke dienstbetrekking tussen de verdachte en [benadeelde] , aldus de raadsman.
De verdachte is in oktober 2014 aangesteld als bewindvoerder over het vermogen van [slachtoffer 2] . In de periode van 19 maart 2015 tot en met 28 augustus 2015 heeft de verdachte in totaal een bedrag van
€ 349.673,00 overgeboekt van de bankrekening van [benadeelde] naar zijn eigen bankrekening. Daarnaast heeft de verdachte op 27 augustus 2015 een bedrag van € 20.000 overgeboekt van de bankrekening van [benadeelde] naar de derdengeldenrekening van notariskantoor [notariskantoor] . In de periode van 5 juni tot en met 26 augustus 2015 heeft de verdachte vanaf zijn bankrekening in totaal € 335.000 op de derdengeldenrekening van notaris [notariskantoor] overgeboekt. Dat bedrag heeft de verdachte gebruikt voor de aankoop van zijn woning in [adres].
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de verdachte door voornoemde geldbedragen over te boeken van de rekening van [benadeelde] naar zijn eigen bankrekening om daar vervolgens de aankoop van zijn woning mee te financieren, als heer en meester over die gelden heeft beschikt zonder daartoe gerechtigd te zijn. Met zijn handelen heeft de verdachte immers gelden onttrokken aan het vermogen van [benadeelde] , terwijl de verdachte als bewindvoerder uitsluitend bevoegd was handelingen te verrichten in het belang van [benadeelde] . Niet is gebleken dat dit geldbedrag is aangewend ten behoeve van [benadeelde] . De verklaring van de verdachte dat hij voor zijn handelen toestemming had van de zoon van [benadeelde] doet hieraan niet af. De zoon van [benadeelde] had op het moment dat de overboekingen plaatsvonden immers geen zeggenschap over de gelden van zijn vader. Voorts is niet gebleken dat de verdachte tot het verrichten van deze handelingen toestemming had van [benadeelde] dan wel daartoe was gemachtigd door de kantonrechter ex artikel 1:441 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. De wederrechtelijke toe-eigening is daarmee gegeven. Dat er sprake zou zijn van een hypothecaire lening in depot bij een notaris en dat het de bedoeling was deze gelden later terug te betalen – hetgeen overigens nog steeds niet is gebeurd – staat een bewezenverklaring niet in de weg.
Te meer gelet op de financiële achtergrond van de verdachte, kan het niet anders dan dat hij wist dat hij zich de gelden wederrechtelijk toe-eigende door deze te gebruiken voor de aankoop van zijn eigen woning.
Het verweer dat er geen sprake was van een persoonlijke dienstbetrekking wordt verworpen omdat de verdachte de gelden in zijn beheer heeft gekregen vanwege en in zijn functie van bewindvoerder over het vermogen van [benadeelde] . Dit is als dienstbetrekking in de zin van de betrokken wetsbepaling te beschouwen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 december 2014 tot en met 28 augustus 2015 te Bloemendaal opzettelijk een geldbedrag van ongeveer 369.673,00 dat toebehoorde aan [slachtoffer 2] , en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als bewindvoerder, onder zich had te weten als bewindvoerder (over het vermogen van [slachtoffer 2] ), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering van bijna € 370.000, toebehorende aan [slachtoffer 2] . Verdachte kon over dit geld beschikken in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van de bijna 80-jarige [benadeelde] , die dementerend was en in een verpleegtehuis verbleef. Als bewindvoerder was in verdachte het vertrouwen gesteld te waken over de financiën van [benadeelde] , nu hij hier zelf niet meer toe in staat was. Het hof rekent het de verdachte dan ook zwaar aan dat hij dit vertrouwen ernstig heeft geschonden door geldbedragen van [benadeelde] op zijn eigen bankrekening over te maken en deze vervolgens te gebruiken voor de financiering van de aankoop van zijn woning. Verdachte heeft het bedrag nog steeds niet aan de erfgenamen geretourneerd.
Volgens zijn eigen verklaring heeft de verdachte het geld van de rekening van [benadeelde] overgemaakt naar zijn eigen rekening om de verhaalsmogelijkheden van de fiscus en de schuldeisers (van de zoon van [benadeelde] ) te frustreren. Dit maakt zijn handelen eerder meer dan minder laakbaar. Toch ziet hij zelf nog steeds niet in dat hij laakbaar heeft gehandeld. Dit moet hem ernstig worden aangerekend.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 oktober 2019 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof is van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur recht doet aan de ernst van het feit.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 15.150,00, waarvan € 5.150 materiele schade en € 10.000 immateriële schade. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Onvoldoende is gebleken dat de gestelde materiële schade (loonderving en reiskosten) rechtstreeks door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. De immateriële schade heeft de benadeelde partij niet met concrete gegevens onderbouwd, zodat de hoogte daarvan en het vereiste causaal verband met het bewezen verklaarde handelen onvoldoende vaststaat. Het hof zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in beide onderdelen van de vordering.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 322 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. E. van Die, in tegenwoordigheid van
mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
19 november 2019.