ECLI:NL:GHAMS:2019:5128

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2019
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
23-002162-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit een hennepkwekerij. De veroordeelde, geboren in 1976, was eerder veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De politierechter had de veroordeelde verplicht tot betaling van € 16.285,88 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel zou worden vastgesteld op € 4.071,47, maar het hof kwam tot de conclusie dat de veroordeelde slechts één eerdere oogst had gehad en dat de waarde van deze oogst op € 2.500 moest worden geschat. Na aftrek van kosten, zoals een nota van Liander van € 1.000,53, schatte het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 1.500.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling van € 1.500 aan de Staat. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Het arrest is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002162-19
Datum uitspraak: 5 november 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 9 mei 2019 op de vordering van het Openbaar Ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer
13-020676-17 tegen de veroordeelde
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
adres: [adres].

Procesgang

Het Openbaar Ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 16.285,88.
De veroordeelde is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 26 september 2018
veroordeeld ter zake van – kort gezegd – opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 9 mei 2019 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 16.285,88 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
5 november 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de veroordeelde naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden bepaald op € 4.071,47 en dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 2.500 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De advocaat-generaal ziet in de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde reden tot matiging van de betalingsverplichting.
De veroordeelde heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat hij:
  • inderdaad een hennepkwekerij in zijn huis heeft gehad, maar voor een veel kortere periode dan Liander in het rapport heeft geconcludeerd;
  • slechts één oogst heeft gehad;
  • in de strafzaak veroordeeld is voor het hebben van een hennepkwekerij gedurende een periode van slechts een kleine drie maanden;
  • het DWI de te veel ontvangen uitkeringen heeft moeten terugbetalen;
  • de nota van Liander heeft betaald;
  • een baan heeft en zijn schulden aan het afbetalen is.
Het hof is, met de veroordeelde en de advocaat-generaal, van oordeel dat op basis van de aanwezige bewijsmiddelen niet zonder meer gesteld kan worden dat de veroordeelde vier eerdere oogsten heeft gehad. Het hof acht de verklaring van de veroordeelde betrouwbaar en vindt het aannemelijk dat de veroordeelde slechts één eerdere oogst heeft gehad en de kosten aan Liander heeft betaald.
Het vorenstaande brengt mee dat het hof de waarde van de geslaagde oogst niet zal schatten op € 4.071,47 – zoals volgt uit het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij – maar op wat de veroordeelde bij de politie heeft verklaard. Daar heeft hij verklaard dat hij aan de oogst € 2.000 tot € 2.500 heeft overgehouden. Het hof gaat ervan uit dat hij bij de politie eerder een te laag dan een te hoog bedrag heeft genoemd en gaat uit van € 2.500.
Nu de veroordeelde de nota van Liander ter zake van netverlies ad € 1.000,53 heeft betaald, zal dit bedrag in mindering worden gebracht op de opbrengst van de oogst.
Het hof schat het wederrechtelijk verkregen voordeel derhalve op € 2.500 - € 1.000,53 = afgerond
€ 1.500.
Er is onvoldoende aanleiding om dit bedrag te matigen.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de veroordeelde dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.500.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
1.500,00 (duizend vijfhonderd euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. E. van Die, in tegenwoordigheid van
mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
5 november 2019.