ECLI:NL:GHAMS:2019:5061

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 juli 2019
Publicatiedatum
21 september 2020
Zaaknummer
23-002178-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis in hoger beroep met betrekking tot opzettelijke belediging van een politieambtenaar

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Suriname en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad. Het hof heeft het hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 12 juni 2018, waarin de verdachte was veroordeeld voor opzettelijke belediging van een politieambtenaar. Tijdens de zitting in hoger beroep op 1 juli 2019 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de verdachte vrijgesproken moest worden, onder andere omdat hij geen opzet had op de belediging en er sprake zou zijn van een onherstelbaar vormverzuim door het gebruik van pepperspray voorafgaand aan het incident.

Het hof heeft de verweren van de raadsman verworpen. Ten aanzien van het eerste verweer, dat de verdachte enkel met consumptie sprak en niet opzettelijk beledigde, oordeelde het hof dat de verklaringen van de verbalisanten overtuigend waren. De verdachte had de verbalisant bespuugd, wat niet kon worden toegeschreven aan het gebruik van pepperspray, aangezien het incident meer dan een uur na het gebruik plaatsvond. Het hof oordeelde dat de opzettelijke belediging niet afhankelijk was van de eis dat dit in het openbaar moest gebeuren, en dat er geen sprake was van een vormverzuim.

Uiteindelijk bevestigde het hof het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van de overwegingen die in de uitspraak zijn opgenomen. De beslissing werd genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002178-18
datum uitspraak: 15 juli 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 12 juni 2018 in de strafzaak onder de parketnummers 15-152456-17 en 13-173189-16 (TUL), 10-258998-15 (TUL), 13-706283-17 (TUL), 13‑234082‑15 (TUL) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1980,
naar opgave van de verdachte: zonder vaste woon- of verblijfplaats,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 juli 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat de overwegingen van de politierechter worden aangevuld op na te melden wijze en met dien verstande dat artikel 63 Wetboek van Strafrecht wordt toegevoegd aan de toepasselijke wettelijke voorschriften.

Bespreking van de in hoger beroep gevoerde verweren

De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij – kort gezegd – aangevoerd dat (1) de verdachte geen opzet had op het beledigen van verbalisant [verbalisant 1], nu de verdachte voorafgaand aan het incident pepperspray in zijn gezicht gespoten had gekregen, hij vanwege het missen van een paar tanden normaliter al met consumptie spreekt en dat (2) het geen in het openbaar gedane belediging betreft. Verder heeft de raadsman naar voren gebracht dat (3) er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, nu voorafgaand aan het feit bij de verdachte op onrechtmatige wijze pepperspray in zijn gezicht is gespoten. Dit zou moeten leiden tot strafvermindering, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van het onder (1) gevoerde verweer
Zowel verbalisant [verbalisant 1] als zijn collega [verbalisant 2] hebben verklaard dat de verdachte de verbalisant heeft bespuugd. In de aangifte beschrijft [verbalisant 1] dat de verdachte een rochelend geluid maakte met zijn mond, dat de verdachte spuugde op zijn borst/nek en dat er een rochel op [verbalisant 1] zat. [verbalisant 2] heeft als getuige verklaard dat de verdachte een beweging maakte met zijn wangen, spuugde richting [verbalisant 1] en dat [verbalisant 1] op zijn borst geraakt werd door spuug van de verdachte. Gelet op het voorgaande acht het hof niet aannemelijk dat de verdachte enkel met consumptie sprak en dat dit ten onrechte zou zijn opgevat als spugen. Het bespugen van [verbalisant 1] is naar het oordeel van het hof ook niet aan te merken als een gevolg van het gebruik van pepperspray, nu het incident meer dan een uur na het gebruik van de pepperspray heeft plaatsgevonden. Het verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van het onder (2) gevoerde verweer
Uit artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht volgt dat een opzettelijke belediging, hetzij in het openbaar mondeling of bij geschrift of afbeelding, hetzij iemand, in zijn tegenwoordigheid mondeling of door feitelijkheden, aangedaan, een strafbare belediging oplevert. Ten laste is gelegd dat de verdachte de politieambtenaar [verbalisant 1], gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, ‘in zijn tegenwoordigheid’, door feitelijkheden opzettelijk heeft beledigd. Het bestanddeel ‘in het openbaar’ is niet tenlastegelegd en is, door het gebruik van de woorden ‘hetzij’ in de delictsomschrijving van artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht, ook niet vereist voor een strafbare belediging.
Ten aanzien van het onder (3) gevoerde verweer
Er is geen sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, reeds nu de pepperspray niet is gebruikt ter zake van het ten laste gelegde feit.
Het hof verwerpt derhalve de verweren van de raadsman.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. F.A. Hartsuiker en mr. P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van mr. S.L.D. Vriend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 juli 2019.
=========================================================================
[…]