In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad. De verdachte, geboren in 1971, was aangeklaagd voor het dragen van een gekarteld broodmes op 9 juli 2016 te Purmerend, wat in strijd is met artikel 27, lid 1 van de Wet Wapens en Munitie. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd, omdat dit slechts een aantekening bevatte volgens artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en heeft hem vrijgesproken van andere tenlasteleggingen.
De verdachte werd eerder veroordeeld voor strafbare feiten en het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen. De verdachte had het mes op een openbare weg gedragen en daarbij gevaarlijke bewegingen gemaakt, wat een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van anderen met zich meebracht. Ondanks de financiële situatie van de verdachte, heeft het hof besloten om geen geldboete op te leggen, maar in plaats daarvan een voorwaardelijke hechtenis van één week op te leggen, die niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de verdachte zich opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit binnen de proeftijd van twee jaar.
De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 54 van de Wet Wapens en Munitie, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde. Het arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het gerechtshof, waarbij mr. P. Greve niet in staat was om het arrest te ondertekenen.