ECLI:NL:GHAMS:2019:5050

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2019
Publicatiedatum
21 september 2020
Zaaknummer
23-003974-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van bedreiging met een mes

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van twee tenlastegelegde feiten, maar heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 19 augustus 2016 in Purmerend een persoon, genaamd [slachtoffer], heeft bedreigd met een mes. De verdachte heeft opzettelijk dreigend met het mes in de hand op het slachtoffer toegelopen en daarbij zwaaiende en stekende bewegingen gemaakt. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak van de politierechter. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en het onder 1 ten laste gelegde bewezen verklaard. De verdachte is strafbaar bevonden voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken, waarvan één week voorwaardelijk. Het hof heeft de straf herzien en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken opgelegd, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan. Het hof heeft daarbij ook de eerdere veroordelingen van de verdachte in aanmerking genomen, wat heeft bijgedragen aan de beslissing om een onvoorwaardelijke straf op te leggen. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, met inachtneming van de relevante wettelijke voorschriften.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003974-16
datum uitspraak: 15 oktober 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 13 oktober 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-800412-16 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
1 oktober 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de politierechter in de rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 primair en 2 subsidiair is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is dus mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 augustus 2016 in de gemeente Purmerend een persoon, genaamd [slachtoffer], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn hand op die [slachtoffer] toegelopen en/of toe blijven lopen en/of heeft hij, verdachte met dat mes, althans met dat scherpe en/of puntige voorwerp, zwaaiende en/of stekende bewegingen gemaakt naar en/of in de richting van die [slachtoffer], die zich in zijn, verdachtes, onmiddellijke nabijheid bevond.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 19 augustus 2016 in de gemeente Purmerend een persoon, genaamd [slachtoffer], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers is verdachte opzettelijk dreigend met een mes in zijn hand op die [slachtoffer] toegelopen en toe blijven lopen en heeft hij, verdachte met dat mes zwaaiende en stekende bewegingen gemaakt in de richting van die [slachtoffer], die zich in zijn, verdachtes, onmiddellijke nabijheid bevond.
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken, met aftrek van voorarrest, waarvan één week voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren met algemene voorwaarden en als bijzondere voorwaarden - kort gezegd - een meldplicht en een behandelverplichting. Daarbij zijn de gestelde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht door met een mes zwaaiende en stekende bewegingen in de richting van het slachtoffer te maken. Bedreiging is een ernstig feit dat bij de slachtoffers en de maatschappij gevoelens van onveiligheid en onrust veroorzaakt. De onderhavige bedreiging is des ter ernstiger nu er sprake is van een bedreiging met een steekwapen op de openbare weg waar zich op dat moment ook kinderen bevonden. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 september 2019 is hij eerder meermalen ter zake van misdrijven onherroepelijk veroordeeld, waaronder, zij het geruime tijd geleden, voor bedreiging. Dat de verdachte hieruit kennelijk geen lering heeft getrokken weegt in zijn nadeel.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op het voorgaande en in het bijzonder gelet op de aard en de ernst van het feit niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt. Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof geen aanleiding om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. P. Greve en mr. M. Iedema, in tegenwoordigheid van
mr. S.L.D. Vriend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
15 oktober 2019.
mr. P. Greve is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]