Uitspraak
Onderzoek van de zaak
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
ook niet in uitzonderlijke gevallen.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 juni 2019 een tussenarrest gewezen in het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De politierechter had het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte, omdat er sprake zou zijn van een overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De advocaat-generaal heeft echter hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting op 22 mei 2019 heeft de raadsman van de verdachte verzocht om niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, onder verwijzing naar de ernstige overschrijding van de redelijke termijn en schending van het gelijkheidsbeginsel door het seponeren van de zaak tegen de zoon van de verdachte.
Het hof heeft overwogen dat de Hoge Raad in eerdere arresten heeft vastgesteld dat overschrijding van de redelijke termijn niet automatisch leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Het hof concludeert dat de politierechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is. De argumenten van de raadsman zijn niet voldoende onderbouwd om tot een ander oordeel te komen. Het hof heeft daarom het vonnis van de politierechter vernietigd en het openbaar ministerie ontvankelijk verklaard in de strafvervolging van de verdachte. Tevens heeft het hof besloten het onderzoek te heropenen en de zaak aan te houden voor een nader te bepalen terechtzitting.