ECLI:NL:GHAMS:2019:4955

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 november 2019
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
23-002461-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met verwerping van noodweer(exces)

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling van de benadeelde, waarbij hij de benadeelde op 6 februari 2017 in Amsterdam met kracht in het gezicht had geslagen. De verdachte stelde zich in hoger beroep op het standpunt dat hij handelde uit noodweer, omdat de benadeelde met een breekijzer achter hem aan kwam. Het hof heeft echter de verklaringen van de verdachte en de benadeelde beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte als eerste geweld heeft gebruikt. De verklaring van een getuige, die de situatie objectief heeft waargenomen, werd als meest betrouwbaar beschouwd. Het hof verwierp het beroep op noodweer en oordeelde dat de verdachte zich niet in een situatie bevond waarin hij zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en verklaarde de verdachte schuldig aan mishandeling. De straf die werd opgelegd bestond uit een taakstraf van 30 uren en een geldboete van €750,00, met de mogelijkheid om de geldboete in termijnen te betalen. Het hof overwoog dat de verdachte met zijn handelen inbreuk had gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en dat hij een woordenwisseling met geweld had willen oplossen. De verdachte had geen eerdere veroordelingen voor geweldsdelicten, wat in zijn voordeel werd meegewogen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002461-18
datum uitspraak: 18 november 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 29 juni 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-255009-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1979,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 november 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 februari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] een of meermalen met kracht in het gezicht, althans tegen het hoofd, te stompen en/of te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Beroep op noodweer

De verdachte heeft toegegeven [benadeelde] in het gezicht te hebben geslagen. Als eerder bij de politierechter, heeft hij zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat hij heeft gehandeld uit noodweer omdat [benadeelde] met een opgeheven breekijzer achter de verdachte aanliep. Een geslaagd beroep op noodweer zou moeten leiden tot vrijspraak van de ten laste gelegde mishandeling, aldus de raadsvrouw.
De verdachte heeft bij het politieverhoor en ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat aangever hem eerst met een kleerhanger aanviel, die hij afpakte en op de grond gooide. Vervolgens noemde verdachte de aangever “dom”, liep de verdachte weg, kwam aangever met een breekijzer achter hem aan en probeerde hij daarmee de verdachte te slaan. De verdachte ontweek dit breekijzer en sloeg daarna ter verdediging met zijn vuist in het gezicht van aangever. Hij heeft zich aldus tegen aangever verdedigd. Verdachte is dus niet begonnen met slaan, zoals door getuige [getuige] is verklaard, maar reageerde verdedigend op de dreiging die uitging van het opgeheven breekijzer, aldus de verdachte.
Ook aangever verklaart dat hij pas is geslagen nadat hij het breekijzer had gepakt. Op dit punt komen de verklaringen van de verdachte en aangever overeen. Op een ander punt spreken hun verklaringen elkaar tegen. Zo verklaart aangever dat hij na het dreigen met het breekijzer werd vastgepakt door drie mannen die hem tegenhielden en dat de verdachte hem toen in zijn gezicht sloeg. De verdachte verklaart echter dat hij zelf het breekijzer heeft afgepakt en op de grond heeft gegooid.
Dit maakt een derde verklaring van belang, te weten de verklaring van de getuige [getuige]. [getuige] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de volgorde van de gebeurtenissen was: eerst schelden door de Italiaan (het hof begrijpt: aangever), vervolgens het slaan door de verdachte, gevolgd door het pakken door aangever van een breekijzer, waarna aangever werd tegengehouden. De aangever had bij het omhoog houden van het breekijzer al bloed in zijn gezicht, zo verklaarde deze getuige.
Deze [getuige] valt te beschouwen als een buitenstaander die niet betrokken was bij de confrontatie. Gelet op de deels tegenover elkaar staande verklaringen van aangever en de verdachte is deze verklaring van [getuige] van belang. Het hof zal deze verklaring, die als de meest objectieve mag worden beschouwd, dan ook volgen. Dit betekent dat het verdachte is geweest die als eerste fysiek geweld heeft gebruikt. De verklaringen van de verdachte en aangever, voor zover inhoudende dat de verdachte pas heeft geslagen nadat aangever op hem was afgelopen met een breekijzer, acht het hof gelet op het voorgaande onaannemelijk. Dat betekent dat de verdachte zich, op het moment dat hij aangever sloeg, niet in een situatie bevond waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Gelet hierop wordt het beroep op noodweer verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 februari 2017 te Amsterdam [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] met kracht in het gezicht te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zijn buurman een vuistslag in het gezicht gegeven, nadat hij werd uitgescholden door deze buurman. Het slachtoffer heeft een gebroken neus overgehouden aan de klap en zijn bril is kapot gegaan. Met zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het hof neemt het verdachte kwalijk dat hij een kennelijke woordenwisseling met geweld heeft willen oplossen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 oktober 2019 is hij niet eerder veroordeeld voor geweldsdelicten.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur en een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden. Het hof zal bepalen dat de verdachte de geldboete in termijnen mag voldoen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24a, 24c, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 15 dagen
hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de
geldboetemag worden voldaan in
5 (vijf) termijnenvan
1 maand, elke termijn groot
€ 150,00 (honderdvijftig euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.A. Hartsuiker, mr. H.A. van Eijk en mr. F. Sieders, in tegenwoordigheid van mr. C.E. Trel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 november 2019.
Mr. F. Sieders is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]