In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling van de benadeelde, waarbij hij de benadeelde op 6 februari 2017 in Amsterdam met kracht in het gezicht had geslagen. De verdachte stelde zich in hoger beroep op het standpunt dat hij handelde uit noodweer, omdat de benadeelde met een breekijzer achter hem aan kwam. Het hof heeft echter de verklaringen van de verdachte en de benadeelde beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte als eerste geweld heeft gebruikt. De verklaring van een getuige, die de situatie objectief heeft waargenomen, werd als meest betrouwbaar beschouwd. Het hof verwierp het beroep op noodweer en oordeelde dat de verdachte zich niet in een situatie bevond waarin hij zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en verklaarde de verdachte schuldig aan mishandeling. De straf die werd opgelegd bestond uit een taakstraf van 30 uren en een geldboete van €750,00, met de mogelijkheid om de geldboete in termijnen te betalen. Het hof overwoog dat de verdachte met zijn handelen inbreuk had gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en dat hij een woordenwisseling met geweld had willen oplossen. De verdachte had geen eerdere veroordelingen voor geweldsdelicten, wat in zijn voordeel werd meegewogen.