In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van diefstal van een geldbedrag van €60,00 en een bankpas van een oudere vrouw, waarbij in totaal €1250,00 is gepind. De verdachte heeft de vrouw met een babbeltruc misleid en haar pincode ontfutseld. Het hof heeft de verdachte dit lafhartige en gewetenloze gedrag zeer kwalijk genomen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, maar de advocaat-generaal vorderde zes maanden. Het hof heeft de straf uiteindelijk vastgesteld op zes maanden, waarbij het hof de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer in overweging heeft genomen. De verdachte heeft eerder strafrechtelijke veroordelingen op zijn naam staan, wat meeweegt in de beslissing. Het hof heeft de motivering van de rechtbank gevolgd, maar de ernst van de feiten zwaarder ingeschat, wat leidde tot een hogere straf. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.