ECLI:NL:GHAMS:2019:4953

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 november 2019
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
23-001651-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van geld en bankpas van een oudere vrouw door middel van een babbeltruc met pintransacties

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van diefstal van een geldbedrag van €60,00 en een bankpas van een oudere vrouw, waarbij in totaal €1250,00 is gepind. De verdachte heeft de vrouw met een babbeltruc misleid en haar pincode ontfutseld. Het hof heeft de verdachte dit lafhartige en gewetenloze gedrag zeer kwalijk genomen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, maar de advocaat-generaal vorderde zes maanden. Het hof heeft de straf uiteindelijk vastgesteld op zes maanden, waarbij het hof de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer in overweging heeft genomen. De verdachte heeft eerder strafrechtelijke veroordelingen op zijn naam staan, wat meeweegt in de beslissing. Het hof heeft de motivering van de rechtbank gevolgd, maar de ernst van de feiten zwaarder ingeschat, wat leidde tot een hogere straf. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001651-19
datum uitspraak: 18 november 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 april 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-674081-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 november 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep met uitzondering van de strafoplegging en met toevoeging van de hierna op te nemen bewijsoverwegingen en bewijsmiddelen.

Bewijsvoering

De raadsman heeft in hoger beroep, in aanvulling op zijn pleitnota, naar voren gebracht dat de rechtbank eerst in de strafmotivering heeft opgemerkt dat meer dan één dader in de woning van het slachtoffer is geweest. Dit is een conclusie die niet is gebaseerd op de feiten van het dossier. Daarnaast zijn sommige dieven zeer vingervlug en kan de vrouw het geld en de pas hebben gestolen, reden waarom het medeplegen van feit 1 niet kan worden bewezen, aldus de raadsman.
Het hof overweegt het volgende.
De aangeefster heeft met betrekking tot feit 1 verklaard dat zij de vrouwelijke verdachte heeft binnengelaten, dat ze samen in de keuken en de badkamer zijn geweest en dat deze vrouw niets in de woning heeft aangeraakt. Ook heeft aangeefster verklaard dat het gestolene – het geld en de pas – werd bewaard in een portemonnee, die zich bevond in een lade van een keukenkast [1] . Van haar eerste contact met de verbalisanten is opgetekend dat aangeefster de vrouw constant heeft gezien en aangeefster heeft met betrekking tot het wegnemen van de bankpas opgemerkt dat deze was weggenomen uit een hoesje [2] .
Uit deze verklaringen van de aangeefster leidt het hof af dat zij de vrouw constant in het zicht heeft gehad en dat deze vrouw niets in de woning heeft aangeraakt. Dit maakt het onaannemelijk dat deze vrouw in staat is geweest om uit een portemonnee, die lag in een lade van een kast in de keuken, geld te pakken en daaruit ook een pas uit een hoesje te halen om dat hoesje vervolgens weer in de portemonnee te plaatsen. Gelet hierop, het feit dat de vrouw in het gezelschap van twee mannen bij de ingang van de flat van aangeefster wordt gezien en op het feit dat de aangeefster heeft verklaard dat zij zich niet kan herinneren na het binnenlaten van de vrouw de deur te hebben dichtgedaan, onderschrijft het hof de conclusie van de rechtbank dat meer dan één dader in de woning van aangeefster is geweest.
Aan hetgeen de rechtbank heeft overwogen in de paragraaf
Is verdachte de man op de beelden?(pagina 3 van het vonnis) voegt het hof toe dat naar zijn oordeel de
stillsin het dossier, waarop de verbalisanten hun herkenningen hebben gebaseerd, van voldoende kwaliteit zijn om herkenningen op te baseren.
De door de rechtbank en het hof genoemde feiten en omstandigheden zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm in hoge mate redengevend voor het bewijs dat de verdachte zich in vereniging met anderen schuldig heeft gemaakt aan het stelen van geld en een bankpas uit de woning van aangeefster en het vervolgens met de pas pinnen van totaal € 1.250,00. De verdachte, hoewel ter terechtzitting aanwezig, heeft geen die redengevendheid ontzenuwende verklaring afgelegd. De verdachte heeft volhard bij zijn verhaal dat hij de telefoon en simkaart heeft gekocht voor en gegeven aan een vrouw met wie hij een buitenechtelijke verhouding had en van wie hij de naam niet wil noemen omdat zo’n verhouding in de Roma-gemeenschap een doodzonde zou zijn en vrees heeft voor haar familie.
Aldus heeft de verdachte, hoewel dat in het licht van het vorenstaande op zijn weg zou hebben gelegen, en ondanks de wetenschap dat hem voor de feiten een gevangenisstraf boven het hoofd hangt, het betoog van de raadsman dat van medeplegen geen sprake is geweest niet bevestigd of van enige onderbouwing voorzien. Tegen die achtergrond legt hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht onvoldoende gewicht in de schaal tegenover de uiterlijke verschijningsvorm, zoals hiervoor bedoeld.
De overige in hoger beroep gevoerde verweren vinden hun weerlegging in de overwegingen van de rechtbank onder paragraaf 4.3 in het vonnis en in de bewijsmiddelen, die als bijlage zijn gehecht aan het vonnis en welke het hof overneemt.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft – samen met een of meer anderen – op doortrapte wijze door middel van een zogenaamde babbeltruc uit het huis van een bejaarde en kwetsbare vrouw een bankpas en een geldbedrag van € 60,00 ontvreemd en haar pincode ontfutseld. Met de bankpas en de pincode zijn bij pinautomaten twee geldbedragen opgenomen van € 250,00 en € 1.000,00.
De verdachte heeft puur uit financieel gewin gehandeld en heeft geen rekening gehouden met de mogelijke gevolgen daarvan voor het slachtoffer. Hij heeft op even gewetenloze als lafhartige wijze deze door haar hoge leeftijd kwetsbare vrouw als gemakkelijke prooi gezien. Hij heeft met zijn optreden het vertrouwen van het slachtoffer in de medemens, van wie oudere mensen in toenemende mate afhankelijk zijn, in ernstige mate geschaad. Tevens neemt het hof in beschouwing dat de bewezen diefstal van de bankpas bij het slachtoffer thuis heeft plaatsgevonden, waardoor verdachte bij het slachtoffer het gevoel van veiligheid in en rond haar huis mogelijk ernstig heeft aangetast. Daarnaast treffen feiten als bewezenverklaard het slachtoffer niet alleen in financiële zin; zij bezorgen het slachtoffer ook de nodige rompslomp. Dergelijke feiten leiden tevens tot maatschappelijke onrust, niet alleen onder ouderen in het algemeen, maar bij de betrokken slachtoffers en hun naasten in het bijzonder. Daarom worden deze feiten de verdachte ernstig aangerekend.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 oktober 2019 is hij eerder meerdere malen onherroepelijk strafrechtelijk veroordeeld.
Gelet op de ernst van de feiten, de rol die de verdachte daarbij heeft gehad en de mate van veronachtzaming van de belangen van het slachtoffer door de verdachte, kan alleen oplegging van een vrijheidsbenemende straf van geruime duur passend worden geacht.
Het hof kan zich vinden in de motivering van de rechtbank, waarom deze feiten moeten worden bestraft met een maandenlange gevangenisstraf. Het hof schat de ernst van het bewezenverklaarde echter zwaarder in en komt daarom tot een hogere straf.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. F.A. Hartsuiker en mr. F. Sieders, in tegenwoordigheid van mr. C.E. Trel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 november 2019.
Mr. F. Sieders is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Proces-verbaal van aangifte, pagina 2 van het dossier.
2.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 5 van het dossier.