ECLI:NL:GHAMS:2019:4945

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2019
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
23-001258-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige ademanalyse en gevolgen voor bewezenverklaring in verkeersdelict

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was betrokken bij een verkeersongeval op 14 januari 2018 in Amsterdam, waarbij hij de plaats van het ongeval had verlaten. De tenlastelegging omvatte onder andere het rijden onder invloed van alcohol en het opzettelijk vernielen van eigendommen van de politie. Tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep is vastgesteld dat de ademanalyse die was uitgevoerd niet rechtmatig was, omdat de verdachte niet op zijn recht op tegenonderzoek was gewezen. Dit leidde tot de conclusie dat de resultaten van de ademanalyse niet als bewijs konden worden gebruikt. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 2 primair tenlastegelegde feit, maar heeft wel bewezen verklaard dat hij de andere feiten had gepleegd. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 1.375,00 en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier maanden. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, Politie Eenheid Amsterdam, tot schadevergoeding toegewezen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001258-18
datum uitspraak: 4 november 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 29 maart 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-009053-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 oktober 2019.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Amsterdam, in elk geval in Nederland, op/aan Oderweg, op of omstreeks 14 januari 2018 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer]) letsel en/of schade was toegebracht;
2. primair
hij op of omstreeks 14 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een voertuig, (personenauto voorzien van kenteken [kenteken]), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 620 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
2. subsidiair
hij op of omstreeks 14 januari 2018 te Amsterdam als bestuurder van een voertuig (personenauto, voorzien van kenteken [kenteken]), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van alcohol, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
3.
hij op of omstreeks 14 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een dagverblijf van Politiebureau August Allebeplein, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan Politie Eenheid Amsterdam toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Vrijspraak feit 2 primair

De advocaat-generaal en de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zou moeten worden vrijgesproken van het onder 2 primair tenlastegelegde feit, omdat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor een bewezenverklaring. Verdachte is niet door de politie op het recht van een tegenonderzoek gewezen, waardoor de ademanalyse niet rechtmatig is geweest en de uitkomst derhalve niet voor het bewijs kan worden gebruikt.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Artikel 11, tweede lid, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer houdt in dat in geval van ademonderzoek de opsporingsambtenaar het resultaat van het ademonderzoek direct aan verdachte mededeelt en hem, indien het ademonderzoek het vermoeden bevestigt dat het alcoholgehalte in zijn adem hoger is dan op grond van de toepasselijke wet is toegestaan, erop wijst dat hij recht op tegenonderzoek heeft.
De Hoge Raad heeft in januari van dit jaar overwogen dat dit voorschrift inzake de mededeling van recht op tegenonderzoek behoort tot de strikte waarborgen waarmee (adem)onderzoek ex artikel 8, tweede lid, en artikel 8, derde lid, Wegenverkeerswet 1994 is omringd, zodat niet-naleving moet leiden tot vrijspraak omdat geen sprake is geweest van een “onderzoek” in de zin van artikel 8 Wegenverkeerswet 1994 (HR 22 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:92).
Weliswaar kan uit het proces-verbaal ter zake van artikel 8 Wegenverkeerswet 1994 van 14 januari 2018 worden afgeleid dat de verdachte niet heeft gevraagd om een tegenonderzoek, maar niet dat de verdachte door de politie op het recht van een tegenonderzoek is gewezen. Derhalve is de ademanalyse niet rechtmatig geweest en kan de uitkomst hiervan niet voor het bewijs worden gebruikt, waardoor niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de WVW 1994 heeft plaatsgehad. Daarom moet de verdachte, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en het standpunt van de raadsman, worden vrijgesproken van het onder 2 primair tenlastegelegde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij, als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Amsterdam aan de Oderweg op 14 januari 2018, de plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer]) schade was toegebracht.
2.subsidiair
hij op 14 januari 2018 te Amsterdam als bestuurder van een voertuig (personenauto, voorzien van kenteken [kenteken]), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van alcohol, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten dat het gebruik daarvan de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
3.
hij op 14 januari 2018 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een dagverblijf van politiebureau August Allebéplein, dat aan Politie Eenheid Amsterdam toebehoorde, onbruikbaar heeft gemaakt.
Hetgeen onder 1, 2 subsidiair en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 subsidiair en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 subsidiair en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 1.375,00 subsidiair 23 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het besturen van een auto op de openbare weg, terwijl hij onder invloed van alcoholhoudende drank verkeerde. Uit de verklaring van de verdachte tijdens het politieverhoor van 14 januari 2018 kan worden opgemaakt dat hij in ieder geval vier glazen whisky had genuttigd, alvorens in de auto te stappen. Daaropvolgend is de verdachte tegen een voertuig aangereden, ten gevolge waarvan dit voertuig schade heeft opgelopen in de vorm van lakschade en een ingedeukte bumper. De verdachte is hierna gestopt en is vervolgens doorgereden, zonder zijn identiteit kenbaar te maken en zonder te zorgen voor een correcte afhandeling van de schade. De verdachte heeft door zo te handelen blijk gegeven van grove miskenning van zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer.
Tevens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het onbruikbaar maken van een dagverblijf op het politiebureau door in dat dagverblijf te urineren. De verdachte heeft op een buitengewoon onsmakelijke wijze laten zien geen respect te hebben voor overheidseigendommen.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte en een rijontzegging van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij Politie Eenheid Amsterdam, afdeling DMO/FAO

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 58,08. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 23, 24, 24a, 24c, 57 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7, 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 subsidiair en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.375,00 (duizend driehonderdvijfenzeventig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
23 (drieëntwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete mag worden voldaan in
5 (vijf) termijnenvan
1 maand, elke termijn groot
€ 275,00 (tweehonderdvijfenzeventig euro).
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 subsidiair bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Vordering van de benadeelde partij Politie Eenheid Amsterdam, afdeling DMO/FAO
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Politie Eenheid Amsterdam, afdeling DMO/FAO ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 58,08 (achtenvijftig euro en acht cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 14 januari 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. C.E. Trel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 november 2019.
======================================================================
[…]