In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van opzetheling van een bromfiets, die hij op 16 september 2018 in Amsterdam voorhanden had, terwijl hij wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis zou worden bevestigd, maar het hof kwam tot een andere conclusie.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op de bromfiets heeft gereden, maar dat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen. De raadsman had vrijspraak bepleit op basis van het ontbreken van wetenschap over de herkomst van de bromfiets. Het hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk wist dat de bromfiets gestolen was, maar sprak hem vrij van medeplegen omdat er geen nauwe en bewuste samenwerking met anderen was aangetoond.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn positieve ontwikkeling na een verslaving en zijn huidige opleiding tot filiaalmanager. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 22c, 22d, 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.