ECLI:NL:GHAMS:2019:4919

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 juli 2019
Publicatiedatum
17 maart 2020
Zaaknummer
23-002908-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voorhanden hebben vuurwapen en veroordeling verduistering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van het voorhanden hebben van een op een Uzi gelijkend voorwerp, maar werd wel veroordeeld voor verduistering. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de verdachte ten aanzien van de vrijspraak van het voorhanden hebben van een Uzi gelijkend voorwerp verworpen, omdat hiertegen geen hoger beroep openstond. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 12 juli 2019 gehouden en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte.

De tenlastelegging omvatte het voorhanden hebben van een Glock pistool gelijkend voorwerp en verduistering van 300 euro, toebehorende aan de aangever. Het hof oordeelde dat niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld dat de verdachte bekend was met het wapen en daarover beschikkingsmacht had, en sprak de verdachte vrij van het voorhanden hebben van het Glock pistool. Wat betreft de verduistering oordeelde het hof dat de verdachte opzettelijk het geldbedrag had verduisterd, omdat hij het geld had aangenomen zonder het beloofde wapen te leveren. Het hof legde een gevangenisstraf van één week op, met aftrek van voorarrest, en verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor het andere feit.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002908-18
datum uitspraak: 26 juli 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 augustus 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-650281-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1996,
adres: [adres].

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte vrijgesproken van feit 1 en van het onder feit 2 ten laste gelegde voorhanden hebben van een op een Uzi gelijkend voorwerp en veroordeeld voor het onder feit 2 ten laste gelegde voorhanden hebben van een op een Glock pistool gelijkend voorwerp.
Het hof vat de tenlastelegging ten aanzien van feit 2 op als een tenlastelegging waarin cumulatief en dus gevoegd twee feiten zijn opgenomen. De verdachte heeft het hoger beroep voor wat betreft feit 2 onbeperkt ingesteld en dit is dus mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak van het voorhanden hebben van een op een Uzi gelijkend voorwerp.
Gelet op het bepaalde in artikel 404, vijfde lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet‑ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak ter zake van – kort gezegd – het voorhanden hebben van een op een Uzi gelijkend voorwerp.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
12 juli 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging - en voor zover in hoger beroep nog aan de orde - is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
2.
hij op of omstreeks de periode van 19 mei 2017 tot en met 29 juni 2017 te Amsterdam een wapen van categorie I, onder 7, te weten een op een Glock pistool gelijkend voorwerp, zijnde (een) voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en), voorhanden heeft gehad.
3.
hij op of omstreeks 19 mei 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk 300 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of aan anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders(s), en welk geldbedrag verdachte(n) anders dan door misdrijf onder zich had(den), te weten als betaling voor de koop danwel huur van een (vuur)wapen, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Vrijspraak feit 2

De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak bepleit van het voorhanden hebben van een op een Glock pistool gelijkend voorwerp. Hij heeft daartoe in de kern aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van het wapen in de slaapkamer waar niet alleen hij, maar ook zijn broer wel eens sliep. Bovendien heeft de broer van de verdachte in zijn eigen strafzaak een bekennende verklaring afgelegd en zijn op zijn telefoon foto’s aangetroffen waarop hij poseert met het wapen.
Uit het dossier blijkt het navolgende:
  • het wapen is aangetroffen in de woning aan de van [adres], onder het bed in de slaapkamer waar de verdachte sliep;
  • de broer van de verdachte, [medeverdachte], heeft verklaard dat hij op dit adres verbleef;
  • op de telefoon van [medeverdachte] zijn foto’s van een wapen aangetroffen dat de politie heeft herkend als een Glock Airsoft apparaat;
  • aan [medeverdachte] was ditzelfde feit ten laste gelegd en hij heeft een bekennende verklaring afgelegd;
  • de rechtbank Amsterdam heeft hem bij vonnis van 1 augustus 2018 voor dit feit veroordeeld.
Uit het voorgaande leidt het hof af dat [medeverdachte] bekend was met de aanwezigheid van de Glock Airsoft en dat hij daarover beschikkingsmacht had. Het hof is van oordeel dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat dit een en ander ook voor de verdachte gold. De verdachte moet dan ook van dit feit worden vrijgesproken.

Nadere bewijsoverweging feit 3

Daarnaast heeft de raadsman vrijspraak bepleit van het aan de verdachte onder 3 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe, kort gezegd, aangevoerd dat de verdachte vanaf de in bewaring stelling bij de rechter-commissaris heeft aangeboden het geld aan [slachtoffer] terug te geven en dat enkel het niet teruggeven van het geld dat de verdachte op grond van een rechtsgeldige titel onder zich had, niet tot een bewezenverklaring van verduistering kan leiden. Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte als heer en meester over het geld is gaan beschikken en zich dit opzettelijk wederrechtelijk heeft toegeëigend, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het dossier kan worden afgeleid dat de verdachte en de aangever [slachtoffer] op 19 mei 2017 rond 00:00 uur een afspraak hadden waarbij de verdachte aan de aangever een wapen zou leveren en in ruil daarvoor van de aangever geld zou krijgen. De aangever heeft de verdachte een bedrag van € 300,00 overhandigd, maar de verdachte heeft hem in ruil daarvoor geen wapen overhandigd. De verdachte is weggegaan en heeft dit geldbedrag meegenomen. De stelling van de verdachte dat dit bedrag als borg was bedoeld voor het later te overhandigen wapen vindt geen steun in het dossier.
Door aldus te handelen heeft de verdachte het geldbedrag aan de feitelijke heerschappij van aangever [slachtoffer] onttrokken en daarover als heer en meester beschikt. Deze toe-eigening was opzettelijk wederrechtelijk omdat de verdachte wist dat dit geldbedrag niet aan hem toebehoorde, temeer nu hij zelf zijn deel van de gemaakte afspraak niet was nagekomen. Dat de verdachte nadien heeft aangeboden het geld terug te geven maakt dat niet anders, nu uit het dossier valt af te leiden dat de verdachte het geldbedrag onder zich heeft gehouden en niet op korte termijn na 19 mei 2017, maar pas veel later, pogingen heeft ondernomen om het bedrag aan de rechtmatige eigenaar te doen toekomen.
Het hof verwerpt daarom het verweer van de raadsman, met dien verstande dat het hof de verdachte wel zal vrijspreken van het medeplegen, nu niet is komen vast te staan dat de verdachte het ten laste gelegde in een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen heeft gepleegd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
3.
hij op 19 mei 2017 te Amsterdam opzettelijk 300 euro, toebehorende aan [slachtoffer] en welk geldbedrag verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als betaling voor de koop dan wel huur van een wapen, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Hetgeen onder 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
verduistering.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2, voor wat betreft het voorhanden hebben van een op een Glock pistool gelijkend voorwerp, en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft met de aangever, een dertienjarige jongen, ’s nachts op straat afgesproken om hem tegen betaling van een geldbedrag een wapen te leveren. De verdachte en de aangever hebben elkaar op de afgesproken plek ontmoet, de verdachte heeft € 300,00 van de aangever aangenomen, maar hem geen wapen geleverd en het geldbedrag verduisterd. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de aangever.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 juni 2019 is hij eerder ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld en heeft hij het bewezen verklaarde feit gepleegd gedurende een proeftijd ter zake een veroordeling voor een vermogensdelict. Deze veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van een strafbaar feit, hetgeen het hof hem aanrekent.
Gelet hierop en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in aanmerking genomen, acht het hof een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf aangewezen. De door en namens de verdachte aangevoerde persoonlijke omstandigheden nopen niet tot een ander oordeel. Nu het hof minder bewezen acht dan de rechtbank en de advocaat-generaal, zal het hof een lagere gevangenisstraf opleggen dan de rechtbank had opgelegd en de advocaat-generaal had gevorderd.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen straf is gegrond op artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van het onder 2 cumulatief ten laste gelegde voorhanden hebben van een op een Uzi gelijkend voorwerp.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover inhoudelijk nog aan de orde en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte
het onder 2 ten laste gelegdeheeft begaan en
spreektde verdachte daarvan
vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het
onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. M. Iedema en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van
mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
26 juli 2019.
Mr. M. Iedema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]