ECLI:NL:GHAMS:2019:4895

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 mei 2019
Publicatiedatum
3 maart 2020
Zaaknummer
23-000239-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake voorhanden hebben van een geladen vuurwapen en heling van een motor

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 januari 2019. De verdachte, geboren in 1994 en thans gedetineerd in P.I. Lelystad, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden voor het voorhanden hebben van een geladen vuurwapen en bijbehorende munitie op de openbare weg, alsook voor heling van een motor. De advocaat-generaal had in hoger beroep een straf van 9 maanden geëist. Tijdens de zitting in hoger beroep op 7 mei 2019 heeft de raadsman van de verdachte zich gerefereerd aan het oordeel van het hof, maar benadrukt dat de verdachte niet betrokken is bij liquidaties of andere criminele activiteiten, wat het hof in zijn overwegingen heeft meegenomen.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf, die is vernietigd. Het hof heeft de gevangenisstraf vastgesteld op 10 maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de recidive van de verdachte. De verdachte had eerder al twee keer voor overtredingen van de Wet wapens en munitie onherroepelijk veroordelingen gekregen. Het hof heeft geconcludeerd dat, gezien de ernst van de feiten en de gevolgen, een gevangenisstraf passend is. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000239-19
datum uitspraak: 21 mei 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 januari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-654085-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
adres: [adres],
thans gedetineerd in P.I. Lelystad te Lelystad.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 mei 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte zich ten aanzien van de straf gerefereerd aan het oordeel van het hof. Desondanks heeft hij verzocht acht te slaan op de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en, evenals de verdachte zelf, benadrukt dat de verdachte, anders dan de rechtbank blijkens haar strafmotivering vermoedt, op geen enkele wijze betrokken is (geweest) bij liquidaties of andere criminele activiteiten en het dossier daarvoor ook geen aanknopingspunten bevat.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Wet wapens en munitie door op de openbare weg een geladen vuurwapen en bijbehorende munitie voorhanden te hebben. Een vuurwapen vormt in handen van een daartoe niet bevoegde een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen. Tegen onbevoegd wapenbezit dient daarom krachtig te worden opgetreden.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan heling van een motor. Met zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het slachtoffer en de pleger van de diefstal gefaciliteerd. Het hof rekent dit de verdachte aan.
De verdachte heeft, behoudens zijn ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring, naar het oordeel van het hof onvoldoende openheid van zaken willen geven omtrent het aangetroffen vuurwapen en munitie noch omtrent de omstandigheden waaronder deze voorwerpen zijn aangetroffen, ondanks het feit dat de situatie daar wel om vraagt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 april 2019 is hij eerder, tot twee keer toe, ter zake van overtreding van de Wet wapens en munitie onherroepelijk veroordeeld. Dit heeft de verdachte er echter niet van kunnen weerhouden zich wederom aan een dergelijk feit schuldig te maken, hetgeen het hof in het nadeel van de verdachte zal laten meewegen.
In het voorgaande ligt besloten dat, gelet op de ernst van de feiten, de gevolgen die dit soort feiten met zich mee kunnen brengen en de recidive, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een gevangenisstraf.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.A. Hartsuiker , mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en mr. P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van mr. J.G.W.M. Lut, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 mei 2019.
=========================================================================
[…]