ECLI:NL:GHAMS:2019:4881
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot vermindering van de betalingsverplichting op grond van artikel 577b Sv
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 oktober 2019 uitspraak gedaan over een verzoek tot vermindering van de betalingsverplichting van de veroordeelde, die eerder was opgelegd ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde, geboren in Conakry (Guinee) in 1979, had een betalingsverplichting van € 190.306,47, die door de Hoge Raad was verlaagd naar € 185.300,00. Het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) had de ontnemingsmaatregel ter executie overgedragen en de veroordeelde had tot op heden een bedrag van € 143.287,53 openstaan. Op 2 september 2019 diende de veroordeelde een verzoekschrift in om het bedrag kwijt te schelden of te matigen tot € 30.000,00, onderbouwd met de stelling dat zijn draagkracht onvoldoende was om aan de betalingsverplichting te voldoen.
Tijdens de behandeling van het verzoek op 11 oktober 2019, werd de veroordeelde gehoord, evenals zijn advocaat, mr. A.A. Bloemberg, en de advocaat-generaal, die concludeerde tot toewijzing van het verzoek. Het hof beoordeelde het verzoek aan de hand van verschillende criteria, waaronder de vermogenspositie van de veroordeelde en zijn toekomstige verdiencapaciteit. Het hof oordeelde dat de veroordeelde zijn verzoek onvoldoende had onderbouwd, met name wat betreft het genoten wederrechtelijk verkregen voordeel en zijn toekomstige financiële situatie.
Het hof wees het verzoek tot kwijtschelding of vermindering af, omdat niet was aangetoond dat de veroordeelde nu en in de toekomst onvoldoende draagkracht zou hebben om aan de betalingsverplichting te voldoen. Tevens werd het verzoek tot opheffing van de lijfsdwang afgewezen, omdat het CJIB bereid was een nieuwe betalingsregeling overeen te komen. De beschikking werd uitgesproken in de openbare terechtzitting van het hof.