ECLI:NL:GHAMS:2019:4881

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2019
Publicatiedatum
27 februari 2020
Zaaknummer
001057-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vermindering van de betalingsverplichting op grond van artikel 577b Sv

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 oktober 2019 uitspraak gedaan over een verzoek tot vermindering van de betalingsverplichting van de veroordeelde, die eerder was opgelegd ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde, geboren in Conakry (Guinee) in 1979, had een betalingsverplichting van € 190.306,47, die door de Hoge Raad was verlaagd naar € 185.300,00. Het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) had de ontnemingsmaatregel ter executie overgedragen en de veroordeelde had tot op heden een bedrag van € 143.287,53 openstaan. Op 2 september 2019 diende de veroordeelde een verzoekschrift in om het bedrag kwijt te schelden of te matigen tot € 30.000,00, onderbouwd met de stelling dat zijn draagkracht onvoldoende was om aan de betalingsverplichting te voldoen.

Tijdens de behandeling van het verzoek op 11 oktober 2019, werd de veroordeelde gehoord, evenals zijn advocaat, mr. A.A. Bloemberg, en de advocaat-generaal, die concludeerde tot toewijzing van het verzoek. Het hof beoordeelde het verzoek aan de hand van verschillende criteria, waaronder de vermogenspositie van de veroordeelde en zijn toekomstige verdiencapaciteit. Het hof oordeelde dat de veroordeelde zijn verzoek onvoldoende had onderbouwd, met name wat betreft het genoten wederrechtelijk verkregen voordeel en zijn toekomstige financiële situatie.

Het hof wees het verzoek tot kwijtschelding of vermindering af, omdat niet was aangetoond dat de veroordeelde nu en in de toekomst onvoldoende draagkracht zou hebben om aan de betalingsverplichting te voldoen. Tevens werd het verzoek tot opheffing van de lijfsdwang afgewezen, omdat het CJIB bereid was een nieuwe betalingsregeling overeen te komen. De beschikking werd uitgesproken in de openbare terechtzitting van het hof.

Uitspraak

afdeling strafrecht
rekestnummer: 001057-19
parketnummer: 23-002736-10
Beschikking gegeven op het verzoekschrift van 2 september 2019, op grond van artikel 577b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ingediend door de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren te Conakry (Guinee) op [geboortedatum] 1979,
adres: [adres].

Procesgang

Bij arrest van dit hof van 22 juni 2012 is aan de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 190.306,47 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De Hoge Raad heeft het bedrag van de betalingsverplichting bij arrest van 11 februari 2014 verlaagd naar € 185.300,00.
Op 13 oktober 2014 heeft het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) de ontnemingsmaatregel ter executie overgedragen gekregen. Het CJIB heeft het conservatoir beslag afgewikkeld. De totale waarde van het beslag inclusief rente was € 20.012,47. Het openstaande saldo werd hierdoor
€ 165.287,53.
Op 6 juli 2017 en 7 augustus 2017 heeft het CJIB respectievelijk € 5.000,00 en € 10.500,00 ontvangen. Het CJIB is voorts akkoord gegaan met een voorlopige betalingsregeling van vier maandelijkse termijnen van € 250,00. De betalingsregeling is tot op heden meermalen verlengd. Het openstaande bedrag was op 24 september 2019 € 143.287,53.
Namens de veroordeelde is bij een op 2 september 2019 ter griffie van dit gerechtshof ingekomen verzoekschrift op grond van artikel 577b, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering verzocht om voormeld bedrag kwijt te schelden dan wel te matigen tot € 30.000,00.
Het verzoekschrift is door de raadkamer van het hof op 11 oktober 2019 in het openbaar behandeld. Daarbij zijn gehoord de veroordeelde, zijn advocaat, mr. A.A. Bloemberg, en de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek tot matiging van het bedrag tot € 30.000.

Beoordeling van het verzoek

Artikel 577b, tweede lid, Sv biedt de veroordeelde, aan wie met toepassing van artikel 36e Wetboek van Strafrecht een maatregel is opgelegd ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, de mogelijkheid vermindering of kwijtschelding te verzoeken van het volgens die maatregel te betalen bedrag.
De veroordeelde heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat zijn draagkracht onvoldoende is en ook in de toekomst onvoldoende zal zijn om (volledig) aan de betalingsverplichting te kunnen voldoen. De bedragen die tot nu toe zijn overgemaakt naar het CJIB zijn betaald door een vriendin omdat de veroordeelde geen inkomsten of vermogen heeft. Zij biedt de veroordeelde bovendien onderdak en voorziet in zijn onderhoud. De veroordeelde kampt met gezondheidsproblemen die hem belemmeren inkomsten te vergaren.
Voor toewijzing van een verzoek dat strekt tot kwijtschelding of vermindering van het bedrag van de betalingsverplichting is vereist dat komt vast te staan dat de veroordeelde nu, en in de toekomst, onvoldoende draagkracht heeft en zal hebben om aan de betalingsverplichting te kunnen voldoen.
Aan de motivering van het verzoek moet de eis worden gesteld dat de veroordeelde gemotiveerd, zo mogelijk aan de hand van bescheiden, aantoont:
a. wat met het destijds genoten wederrechtelijk verkregen voordeel is gebeurd;
b. wat overigens zijn vermogenspositie is, mede gelet op een eventueel huwelijksgoederenregime;
c. over welke inkomsten hij kan beschikken;
d. over welke inkomsten en vermogensbestanddelen hij, naar redelijke verwachting, in de toekomst zal kunnen beschikken, waarbij mede aandacht wordt besteed aan de toekomstige verdiencapaciteit uit arbeid en onderneming, alsmede eventuele inkomsten uit nalatenschappen.
Indien het verzoek op een van deze onderdelen niet voldoende is toegelicht, zal het in beginsel als onvoldoende onderbouwd moeten worden afgewezen. Daarbij verdient aantekening dat het de veroordeelde vrijstaat in een later stadium een nieuw verzoek in te dienen, dat wel deugdelijk is onderbouwd.
Het hof is van oordeel dat de veroordeelde zijn verzoek op drie punten onvoldoende heeft toegelicht. Ten eerste heeft hij onvoldoende toegelicht wat destijds met het genoten wederrechtelijk verkregen voordeel is gebeurd. De veroordeelde is veroordeeld voor leidinggeven aan een criminele organisatie die zich bezighield met grootschalige cocaïnehandel. Het wederrechtelijk verkregen voordeel dat de leiding van de criminele organisatie – waartoe de veroordeelde behoorde – heeft genoten, is door het hof geschat op ruim 1,7 miljoen euro. De veroordeelde zal inzicht dienen te geven waar de door hem verworven gelden zijn gebleven. De enkele mededeling van de veroordeelde dat hij nimmer over een dergelijk bedrag heeft beschikt, is onvoldoende. Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van de veroordeelde van 12 september 2019 blijkt daarnaast dat hij in 2016 in Zwitserland is veroordeeld voor onder meer witwassen. Dit wijst op omgang met veel geld, althans vermogensbestanddelen. Ten slotte is onvoldoende informatie gegeven over de toekomstige verdiencapaciteit van de veroordeelde. Mede gelet op zijn leeftijd is het niet aannemelijk geworden dat de veroordeelde in de toekomst in het geheel niet in staat zal zijn om te voldoen aan de verplichting tot betaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het verzoek tot kwijtschelding dan wel matiging zal op grond van het voorgaande als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen. Daarbij wordt tevens in aanmerking genomen dat is gebleken dat de veroordeelde momenteel een gemeenschappelijke huishouding voert en tot op heden een bedrag van € 250,00 per maand aan het CJIB wordt betaald.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting verzocht de bij beschikking van 12 juli 2016 toegewezen lijfsdwang op te heffen. Het hof ziet daartoe thans geen aanleiding, omdat het CJIB in zijn reactie op het kwijtscheldings-/verminderingsverzoek heeft medegedeeld dat het bereid is wederom een betalingsregeling overeen te komen met de veroordeelde.

Beslissing

Het hof:
Wijst afhet verzoek van de veroordeelde tot vermindering dan wel kwijtschelding van de aan veroordeelde opgelegde betalingsverplichting en het verzoek tot opheffing van de lijfsdwang.
Deze beschikking is gewezen door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. P.C. Römer en mr. M.J.A. Plaisier in tegenwoordigheid van mr. M. Gieske, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 oktober 2019.
Mr. P.C. Römer, mr. M.J.A. Plaisier en mr. M. Gieske zijn buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.