ECLI:NL:GHAMS:2019:4880

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2019
Publicatiedatum
27 februari 2020
Zaaknummer
001041-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vermindering van de betalingsverplichting op grond van artikel 577b Sv

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 oktober 2019 uitspraak gedaan over een verzoek tot vermindering van een betalingsverplichting die aan de veroordeelde was opgelegd. De veroordeelde, geboren in 1958 en woonachtig in Beverwijk, had een verplichting tot betaling van € 321.080,00 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit bedrag was in 2015 door het hof opgelegd en was sindsdien niet betaald. Op 27 augustus 2019 diende de veroordeelde een verzoekschrift in, waarin hij vroeg om kwijtschelding of vermindering van het bedrag, omdat hij niet over de financiële middelen beschikte om te betalen. Hij ontving een bijstandsuitkering van € 1.048,77 per maand, terwijl zijn vaste lasten € 818,00 per maand bedroegen, waardoor hij slechts € 230,00 per maand overhield voor levensonderhoud.

De raadkamer van het hof heeft het verzoek op 11 oktober 2019 behandeld, waarbij de advocaat van de veroordeelde en de advocaat-generaal aanwezig waren. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de vermogenspositie van de veroordeelde, zijn inkomsten en de toekomstverwachtingen. Het hof oordeelde dat de veroordeelde onvoldoende had aangetoond wat er met het wederrechtelijk verkregen voordeel was gebeurd en dat hij onvoldoende informatie had verstrekt over zijn actuele vermogenssituatie. De overgelegde taxatie van zijn woonwagen was verouderd en er was geen informatie over de huidige waarde. Ook het bezit van twee sauna’s wees op een zekere vermogenspositie, wat de onderbouwing van het verzoek verder ondermijnde.

Uiteindelijk heeft het hof het verzoek tot kwijtschelding of vermindering van de betalingsverplichting afgewezen, omdat de veroordeelde niet voldoende had aangetoond dat hij nu en in de toekomst niet in staat zou zijn om aan zijn betalingsverplichting te voldoen. Het hof heeft benadrukt dat de veroordeelde in de toekomst een nieuw verzoek kan indienen, mits dit goed onderbouwd is.

Uitspraak

afdeling strafrecht
rekestnummer: 001041-19
parketnummer: 23-005542-12
Beschikking gegeven op het verzoekschrift van 27 augustus 2019, op grond van artikel 577b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ingediend door de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren te Beverwijk op [geoortedatum] 1958,
adres: [adres], domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat te Meerstraat 50, 1941 JC te Beverwijk.

Procesgang

Bij arrest van dit hof van 30 januari 2015 is aan de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 321.080,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Op 23 december 2015 heeft het Centraal Justitieel incassobureau (CJIB) deze ontnemingsmaatregel ter executie overgedragen gekregen. Door de veroordeelde is tot op heden nog geen betaling aan het CJIB gedaan.
Namens de veroordeelde is bij een op 27 augustus 2019 ter griffie van dit gerechtshof ingekomen verzoekschrift op grond van artikel 577b, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering verzocht om voormeld bedrag kwijt te schelden dan wel te matigen.
Het verzoekschrift is door de raadkamer van het hof op 11 oktober 2019 in het openbaar behandeld. Daarbij zijn gehoord de advocaat van de veroordeelde, mr. S. Meijer, en de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

Beoordeling van het verzoek

Artikel 577b, tweede lid, Sv biedt de veroordeelde, aan wie met toepassing van artikel 36e Wetboek van Strafrecht een maatregel is opgelegd ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, de mogelijkheid vermindering of kwijtschelding te verzoeken van het volgens die maatregel te betalen bedrag.
De veroordeelde heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat hij welwillend is de betaling te voldoen, maar niet over de financiële middelen beschikt om tot betaling over te kunnen gaan. Hij ontvangt uitsluitend een bijstandsuitkering van € 1.048,77 per maand en de vaste lasten zijn € 818,00 per maand, zodat hij € 230,00 per maand overhoudt om van te leven. Er kan geen beslag op het inkomen van de verzoeker worden gelegd in verband met de beslagvrije voet. De veroordeelde beschikt daarnaast niet over vermogenscomponenten om de vordering te kunnen voldoen en gelet op zijn medische situatie is het niet waarschijnlijk dat zijn financiële situatie nog zal wijzigen.
Voor toewijzing van een verzoek dat strekt tot kwijtschelding of vermindering van het bedrag van de betalingsverplichting is vereist dat komt vast te staan dat de veroordeelde nu, en in de toekomst, onvoldoende draagkracht heeft en zal hebben om aan de betalingsverplichting te kunnen voldoen.
Aan de motivering van het verzoek moet de eis worden gesteld dat de veroordeelde gemotiveerd, zo mogelijk aan de hand van bescheiden, aantoont:
a. wat met het destijds genoten wederrechtelijk verkregen voordeel is gebeurd;
b. wat overigens zijn vermogenspositie is, mede gelet op een eventueel huwelijksgoederenregime;
c. over welke inkomsten hij kan beschikken;
d. over welke inkomsten en vermogensbestanddelen hij, naar redelijke verwachting, in de toekomst zal kunnen beschikken, waarbij mede aandacht wordt besteed aan de toekomstige verdiencapaciteit uit arbeid en onderneming, alsmede eventuele inkomsten uit nalatenschappen.
Indien het verzoek op een van deze onderdelen niet voldoende is toegelicht, zal het in beginsel als onvoldoende onderbouwd moeten worden afgewezen. Daarbij verdient aantekening dat het de veroordeelde vrijstaat in een later stadium een nieuw verzoek in te dienen, dat wel deugdelijk is onderbouwd.
Het hof is van oordeel dat de veroordeelde zijn verzoek op meerdere punten onvoldoende heeft toegelicht.
In de eerste plaats heeft hij onvoldoende toegelicht wat met het genoten wederrechtelijk verkregen voordeel van € 321.080,00 is gebeurd. De veroordeelde heeft voorts onvoldoende informatie verstrekt over zijn actuele vermogenssituatie. In dat verband wijst het hof bijvoorbeeld op de overgelegde stukken met betrekking tot de woonwagen van de veroordeelde. De overgelegde taxatie van de woonwagen dateert uit 2008, terwijl de peildatum is gelegen in 2007. De veroordeelde heeft geen informatie verschaft over de huidige waarde van de woonwagen. Ten slotte blijkt uit het arrest van het hof van 30 januari 2015 dat de veroordeelde heeft beschikt over twee sauna’s, hetgeen wijst op de beschikking over vermogen van een zekere omvang, zodat ook op deze grond de vermogenspositie onvoldoende is toegelicht.
Het verzoek tot kwijtschelding dan wel matiging zal op grond van het voorgaande als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.

Beslissing

Het hof:
Wijst afhet verzoek van de veroordeelde tot vermindering dan wel kwijtschelding van de aan de veroordeelde opgelegde betalingsverplichting.
Deze beschikking is gewezen door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. P.C. Römer en mr. M.J.A. Plaisier in tegenwoordigheid van mr. M. Gieske, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 oktober 2019.
Mr. P.C. Römer, mr. M.J.A. Plaisier en mr. M. Gieske zijn buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.