ECLI:NL:GHAMS:2019:4834

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 november 2019
Publicatiedatum
12 februari 2020
Zaaknummer
23-000371-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en belediging van controleurs GVB door verdachte tijdens kaartcontrole in metrostation Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Marokko in 1990 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad, was aangeklaagd voor mishandeling en belediging van twee buitengewoon opsporingsambtenaren van het GVB. De feiten vonden plaats op 13 januari 2019 in metrostation Nieuwmarkt te Amsterdam, waar de verdachte zich verzette tegen zijn aanhouding door de controleurs. Tijdens deze confrontatie heeft de verdachte een van de ambtenaren, [benadeelde 1], meermalen geschopt en beide ambtenaren beledigd door naar hen te spugen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzet had om [benadeelde 1] te schoppen, wat door getuigenverklaringen werd ondersteund. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet wederrechtelijk handelde en dat het spugen per ongeluk was, maar het hof verwierp deze argumenten. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en legde een gevangenisstraf van zes weken op, alsook schadevergoedingen aan de benadeelde partijen voor de geleden immateriële schade. De vorderingen van de benadeelde partijen werden toegewezen, waarbij de verdachte verplicht werd om de schade te vergoeden, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000371-19
datum uitspraak: 20 november 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 22 januari 2019 in de strafzaak onder parketnummer
13-009394-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1990,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
6 november 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het
Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 13 januari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een ambtenaar, te weten
[benadeelde 1], buitengewoon opsporingsambtenaar, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, te weten (in uniform gekleed en) met kaartcontrole en handhaving belast) heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde 1], een of meermalen (met kracht) in/op/tegen de (onder)rug, althans in/op/tegen het (boven)lichaam te schoppen en/of te trappen;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 13 januari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen (een) ambtena(a)r(en), te weten [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], beiden buitengewoon opsporingsambtenaar en werkzaam in de rechtmatige oefening van zijn/haar/hun bediening, te weten (in uniform gekleed en) met kaartcontrole en toezicht belast, hem, verdachte, had(den) aangehouden terzake vermoedelijke overtreding van artikel 70 Wet personenvervoer 2000 en/of artikel 447e Wetboek van Strafrecht) zich, een of meermalen (met kracht), heeft los gerukt en/of heeft getracht zich los te rukken, uit de greep van die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of die [benadeelde 1], een of meermalen (met kracht), in/op/tegen de (onder)rug, althans in/op/tegen het (boven) lichaam heeft geschopt en/of getrapt;
2.
hij op of omstreeks 13 januari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk (een) ambtena(a)r(en), te weten [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], beiden buitengewoon opsporingsambtenaar (in dienst van het [bedrijf]), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, te weten (in uniform gekleed en) met kaartcontrole en handhaving/toezicht belast, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, door een of meer, feitelijkheden, heeft beledigd, door genoemde [benadeelde 1], een of meermalen, op/tegen de elleboog en/of naar en/of in de richting van het lichaam van die [benadeelde 1] te spugen en/of die [benadeelde 2], een of meermalen, op/tegen de borst en/of de schouder, althans het (boven)lichaam en/of naar en/of in de richting van het hoofd, althans het lichaam van die [benadeelde 2] te spugen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, omdat hij niet wederrechtelijk heeft gehandeld. Hij wilde onder de aanhouding uitkomen, omdat hij ondragelijke pijn had. Ook deed de aanhouding hem denken aan een eerdere traumatische ervaring. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde dient de verdachte eveneens te worden vrijgesproken. Tijdens de worsteling heeft hij per ongeluk gespuugd, zodat hij geen opzet op belediging had.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat de wederrechtelijkheid formeel geen bestanddeel is van de delictsomschrijvingen, als bedoeld in de artikelen 180 en 300 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Het verweer behoeft in deze zin dan ook geen bespreking voor zover het gaat om de vraag of tot een bewezenverklaring kan worden gekomen. Verder komt het hof tot een andere bewezenverklaring dan de politierechter in eerste aanleg, nu uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [benadeelde 1]. [benadeelde 1] heeft immers verklaard dat hij zag en voelde dat de verdachte begon te trappen en dat die [benadeelde 1] meerdere schoppen in zijn rug kreeg. Hij voelde direct meerdere pijnscheuten in zijn onderrug. [1] De verdachte heeft ook het opzet gehad om [benadeelde 1] te schoppen, zoals volgt uit de verklaring die hij heeft afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg. De verdachte heeft namelijk verklaard dat hij, nadat hij tegen de grond was gewerkt, is gaan schoppen. [2]
Het hof acht derhalve wettig en overtuigend dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het 1, onder primair, ten laste gelegde feit zijnde de mishandeling van [benadeelde 1].
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit overweegt het hof als volgt.
Niet in geschil is dat de verdachte in de richting van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft gespuugd. De verdachte heeft dit ook bekend en daarover in eerste aanleg verklaard. Het hof kan de raadsman dan ook niet volgen in zijn verweer dat dit per ongeluk zou zijn gebeurd, te meer nu de raadsman hiertoe onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die maken dat de verdachte geen opzet zou hebben gehad. Het verweer wordt dan ook verworpen.

Bewijsmiddelen

1. Een proces-verbaal met nummer PL1300-2019008940-1 van 13 januari 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [benadeelde 3], doorgenummerde pagina’s 3-6.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 13 januari 2019 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van de aangever
[benadeelde 2]:
Op 13 januari 2019 bevond ik mij, samen met mijn collega [benadeelde 1], in de hoedanigheid van handhaver service en veiligheid van het [bedrijf], in uniform gekleed, met kaartcontrole en handhaving belast, in metrostation Nieuwmarkt te Amsterdam. Op het metrostation zagen wij dat er een man achter iemand aan liep zonder zijn vervoersbewijs uit te checken. Hierop hielden wij de man staande. Ik hoorde dat mijn collega de man vertelde dat hij een proces-verbaal zou krijgen. Ik zag dat de man weg liep van ons. Hierop pakte ik de man bij zijn rugtas vast om hem op de plek te houden zodat ik hem een proces-verbaal kon geven. Hierop begon de man zich te verzetten. Het verzet bestond uit het los rukken en zich te bewegen in een andere richting dan ik hem trachtte te begeleiden. Hierop hebben wij de verdachte richting de muur begeleid. Bij de muur aangekomen probeerde de verdachte zich wederom los te rukken. Ik hoorde dat mijn collega [benadeelde 1] de man mededeelde dat hij was aangehouden. Hierop begon de verdachte zich hevig te verzetten. Ik voelde dat de man zich met kracht probeerde los te rukken. Dit deed de verdachte meerdere malen. Toen wij de man op de grond onder bedwang hadden, begon deze ineens met spugen. Ik zag dat de man speeksel in zijn mond verzamelde en hoorde gerochel. Ik zag dat hij zijn gezicht in mijn richting wendde en zag vervolgens dat hij een klodder speeksel uit zijn mond in de richting van mijn gezicht, welke zich op ongeveer dertig centimeter afstand van de man bevond, spoog. Hierop kon ik mijn hoofd net op tijd wegdraaien en ik zag dat het speeksel belande op mijn linker borst/schouder. Hierop zag ik dat de man een tweede keer in mijn richting spoog. Ik zag dat de spuug wederom op mijn borst/schouder belanden. Ik zag dat mijn collega hierop zijn linker elleboog voor de mond van de man hield. Ik zag dat de man nog vier malen op de elleboog van mijn collega spuwde. Ik trok hierop de kraag van de man over zijn mond heen en drukte zijn hoofd in de richting de grond zodat de man niet meer op ons kon spugen.
2. Een proces-verbaal met nummer PL1300-2019-008875-1 van 13 januari 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [benadeelde 4], doorgenummerde pagina’s 5-7.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 13 januari 2019 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van de aangever
[benadeelde 1]:
Op 13 januari 2019 bevond ik mij. samen met mijn collega [benadeelde 2], in uniform gekleed met kaartcontrole en handhaving belast, in metrostation Nieuwmarkt te Amsterdam. Ik zag dat er een man achter iemand aan liep zonder zijn vervoersbewijs uit te checken. Hierop hield ik de man als verdachte staande voor het overtreden van artikel 70 van de Wet personenvervoer 2000. Ik zag dat de man weg liep van ons. Hierop pakte mijn collega [benadeelde 2] de verdachte bij zijn rugtas vast om hem staande te houden. Ik zag dat de verdachte zich met kracht begon los te rukken en zich te bewegen in een andere richting dan ik en mijn collega hem trachtte te begeleiden. Hierop heb ik de verdachte richting de muur begeleid. Bij de muur aangekomen probeerde de verdachte zich wederom los te rukken. Hierop heb ik de verdachte mede gedeeld dat hij was aangehouden ter zake artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht. Ik zag en voelde dat de verdachte zich hevig begon te verzetten. Ik voelde dat de verdachte zich met kracht probeerde los te rukken. Dit deed de verdachte meerdere malen. Toen ik samen met mijn collega de verdachte op de grond onder bedwang had, zag ik dat de verdachte begon met spugen. Ik zag en hoorde dat de verdachte speeksel aan het ophalen en dit vervolgens in onze richting uitspuugde. Ik zag dat de verdachte de eerste keer spuugde in de richting van het gezicht van mijn collega, wat op ongeveer 30 centimeter afstand van het hoofd van de verdachte was. Ik zag dat mijn collega net op tijd zijn hoofd kon wegdraaien maar ik zag dat het speeksel uit de mond van de verdachte op de linker borst/schouder van mijn collega belandde. Ik zag en hoorde dat de verdachte wederom spuug aan het verzamelen was en zag dat hij speeksel uit zijn mond naar mijn collega spuwde. Ik zag dat de verdachte nog vier malen op mijn elleboog spuwde. Mijn collega trok hierop de kraag van de verdachte over zijn mond zodat de verdachte niet meer kon spugen, ik zag dat de verdachte hierop mijn collega meerdere malen in zijn hand wilde bijten. Ik zag en voelde dat de verdachte begon te trappen en ik voelde dat ik meerdere schoppen in mijn rug kreeg. Ik voelde direct meerdere pijnscheuten in mijn onderrug waar de verdachte mij trapte. Tijdens het doen van de aangifte voel ik nog steeds dat ik pijn in mijn rug heb. Dit is op de plek waar de verdachte mij meerdere malen heeft getrapt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 13 januari 2019 te Amsterdam een ambtenaar, te weten [benadeelde 1], buitengewoon opsporingsambtenaar, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten in uniform gekleed en met kaartcontrole en handhaving belast, heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde 1] meermalen met kracht tegen de onderrug te schoppen;
2.
hij op 13 januari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk ambtenaren, te weten
[benadeelde 1] en [benadeelde 2], beiden buitengewoon opsporingsambtenaar in dienst van het [bedrijf], gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten in uniform gekleed en met kaartcontrole en handhaving belast, in hun tegenwoordigheid heeft beledigd, door genoemde [benadeelde 1] meermalen op de elleboog te spugen en [benadeelde 2] meermalen tegen de borst en/of de schouder te spugen.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De raadsman heeft nog aangevoerd dat de wederrechtelijkheid zou hebben ontbroken, doch dat verweer wordt verworpen, nu de door de raadsman aangedragen feiten en omstandigheden worden weersproken door de verklaring van de verdachte zelf, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg. De verdachte heeft immers verklaard dat hij wilde ontkomen omdat hij illegaal in Nederland was en niet opnieuw in vreemdelingenbewaring wilde worden gesteld. [3] Voor het overige zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde uitsluiten, zodat de feiten strafbaar zijn.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van een opsporingsambtenaar, door deze tegen zijn rug te schoppen. Ook heeft hij zich schuldig gemaakt aan belediging door tegen de opsporingsambtenaren aan te spugen.
Het hof rekent het de verdachte aan dat hij geweld heeft gebruikt tegen een opsporingsambtenaar die zijn taak uitvoerde. Door het schoppen heeft de verdachte opsporingsambtenaar [benadeelde 1] niet alleen pijn gedaan; [benadeelde 1] heeft drie weken last gehad van het letsel. Als gevolg daarvan moest [benadeelde 1] naar een manueel therapeut, en heeft hij aangepast werk moeten doen: hij kon niet meer lang zitten, waardoor onder meer diensten per auto onmogelijk waren.
Daarnaast rekent het hof de verdachte aan dat hij niet heeft geschroomd om de opsporingsambtenaren te bespugen. Het bespugen van iemand is zeer smerig en vernederend. Uit de verklaring van de opsporingsambtenaren blijkt dat ook zij het bespugen als zeer kwetsend hebben ervaren.
Strafverzwarend weegt mee dat het onacceptabele en respectloze gedrag van de verdachte getuigt van minachting voor het publieke belang dat de opsporingsambtenaren dienen. Zij werden tijdens de uitvoering van hun publieke taak mishandeld en vernederd. Gedragingen waaraan iedereen, maar des te meer de mensen die ten dienste van de samenleving hun werk doen, verschoond dienen te blijven.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 oktober 2019 is de verdachte eerder voor het plegen van strafbare feiten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel wordt meegewogen.
Het hof is van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde en de door de advocaat-generaal gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten en acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van zes weken passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van geleden immateriële schade. Deze bedraagt € 50,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgetreden schade per ongeluk is veroorzaakt, en zich derhalve niet leent voor vergoeding.
Het hof overweegt als volgt.
Ook in hoger beroep staat vast dat de verdachte onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partijen, welk onrechtmatig handelen hem kan worden toegerekend. Immers, bewezen is verklaard dat de verdachte [benadeelde 2] heeft beledigd door naar hem te spugen. De verdachte is derhalve in beginsel verplicht de door [benadeelde 2] geleden schade, die hij dientengevolge heeft geleden, ter vergoeden.
Als onvoldoende gemotiveerd betwist staat vast dat de benadeelde partij schade heeft geleden ten bedrage van € 50,00 ter zake belediging. Uit de toelichting op de schadevorderingen kan worden afgeleid dat de benadeelde partij zich door het spugen van de verdachte ernstig beledigd en smerig voelde en het spugen heeft ervaren als een gezagsondermijnende actie van de verdachte. Het hof lijdt hieruit af dat de benadeelde partij in zijn goede eer en goede naam is geschaad, zodat hij op grond van art. 6:106, eerste lid, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW) in aanmerking komt voor een schadevergoeding. Het hof wijst de vordering toe en legt daarbij de schadevergoedingsmaatregel op grond van art. 36f Sr op. Het toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2019 tot de dag der algehele voldoening.
De proceskosten worden op nihil gesteld.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van immateriële schade en materiële schade. Deze bedraagt in zijn geheel € 306,90. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 206,90. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering betreffende de materiële schade onvoldoende onderbouwd is, en dient te worden afgewezen. Niet duidelijk is of de schade van de manueel therapeut door de verzekering wordt vergoed, of van [benadeelde 1] eigen risico wordt betaald. De raadsman heeft zich voorts betreffende de vordering van de immateriële schade op het standpunt gesteld dat de opgetreden schade per ongeluk is veroorzaakt, en zich derhalve niet leent voor vergoeding.
Het hof overweegt als volgt.
Ook in hoger beroep staat vast dat de verdachte onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partij, welk onrechtmatig handelen hem kan worden toegerekend. Immers, bewezen is verklaard dat de verdachte zich strafbaar heeft gemaakt aan mishandeling van [benadeelde 1], waarbij de verdachte [benadeelde 1] meerdere schoppen in de rug heeft gegeven en [benadeelde 1] direct meerdere pijnscheuten in zijn onderrug voelde. Verder is bewezen verklaard dat de verdachte [benadeelde 1] heeft beledigd door naar hem te spugen.
De verdachte is derhalve in beginsel verplicht de door de benadeelde partij geleden schade, die hij dientengevolge heeft geleden, te vergoeden.
Als onvoldoende gemotiveerd betwist staat vast dat de benadeelde partij schade heeft geleden ten bedrage van € 250,00 ter zake belediging en mishandeling. Uit de toelichting op de schadevorderingen kan worden afgeleid dat de benadeelde partij zich door het spugen van de verdachte ernstig beledigd en smerig voelde en het spugen heeft ervaren als een gezagsondermijnende actie van de verdachte. Voorts volgt uit de toelichting op de schadevordering en het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] dat hij niet alleen pijn heeft geleden maar ook lichamelijk letsel - in de zin van kneuzingen - heeft opgelopen, waarvoor hij is verwezen naar een manueel therapeut. Het hof leidt hieruit af dat de benadeelde partij in zijn eer en goede naam is geschaad en lichamelijk letsel heeft opgelopen, zodat hij op grond van
art. 6:106, eerste lid, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW) in aanmerking komt voor een schadevergoeding.
Het hof wijst de vorderingen toe en legt daarbij de schadevergoedingsmaatregel op grond van art. 36f Sr op. De toegewezen bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2019 tot de dag der algehele voldoening.
De materiele schadepost, groot € 56,90, is door de verdachte gemotiveerd betwist, waarbij zijdens de verdachte is aangevoerd dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. In het licht van de gemotiveerde betwisting heeft naar het oordeel van het hof de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep zijn stellingen aannemelijk gemaakt door in aanvulling op de reeds eerder ingediende schriftelijke bescheiden voldoende concrete feiten en omstandigheden aan te voeren die maken dat deze schadepost is voldaan en ook niet is vergoed bij wege van een uitkering uit hoofde van een verzekering.
De proceskosten worden op nihil gesteld.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 266, 267, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 50,00 (vijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 50,00 (vijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 13 januari 2019.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 primair, 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 306,90 (driehonderdzes euro en negentig cent) bestaande uit € 56,90 (zesenvijftig euro en negentig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het onder 1 primair, 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 306,90 (driehonderdzes euro en negentig cent) bestaande uit € 56,90 (zesenvijftig euro en negentig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
13 januari 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. A.P.M. van Rijn en mr. M. Jurgens, in tegenwoordigheid van
mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
20 november 2019.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Proces-verbaal aangifte [benadeelde 1], p. 6.
2.Proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg, p. 3.
3.Proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg, p. 5.