ECLI:NL:GHAMS:2019:4816

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2019
Publicatiedatum
5 februari 2020
Zaaknummer
23-002338-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake poging tot afpersing en uitlokking

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 juni 2018. De verdachte, geboren in 1954, was in eerste aanleg veroordeeld voor poging tot afpersing. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde feiten, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan het subsidiair ten laste gelegde feit van uitlokking van poging tot afpersing. De verdachte had anderen ingeschakeld om het slachtoffer, [slachtoffer 1], onder druk te zetten om een bedrag van € 30.000 te betalen. Het hof oordeelde dat de verdachte als uitlokker heeft gehandeld door informatie te verschaffen over het slachtoffer en door te beloven dat hij zou delen in de opbrengst. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van 80 uur. Daarnaast werd een schadevergoeding van € 2.124 toegewezen aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1].

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002338-18
datum uitspraak: 13 december 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 juni 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-654021-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
29 november 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging, is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primairhij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 5 februari 2016 tot en met 15 februari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot het teniet doen van een inschuld en/of tot de afgifte van 30.000 euro, in elk geval van enig goed/geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [bedrijf 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), bestaande het geweld en/of de bedreiging met geweld daarin dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) voornoemde [slachtoffer 1] (bij zijn woonark) hebben benaderd en/of om hem heen zijn gaan staan en/of heeft/hebben gezegd: "Dan krijgt [verdachte] nog geld van jou en dat ga jij nu betalen" en/of voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben geduwd en/of bij de keel gegrepen en/of de keel van voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben dichtgeknepen en/of heeft/hebben gezegd: "Dus je gaat [verdachte] niet betalen. Dan heb je een probleem. We zullen jouw zaak en je kinderen helemaal kapot maken" en/of voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of (bijna het water in) heeft/hebben geduwd en/of voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben gedwongen te zeggen: "ik ben hem niets schuldig" en/of heeft/hebben gezegd: "Dit is niets vergeleken bij wat ik straks ga doen" en/of "10, 9, 8, 7, 6... " en/of "Ik zou maar zorgen dat je snel gaat betalen, anders loopt het slecht af met je kinderen en met je boot en de bakkerij" en/of "Je moet contact opnemen. Je moet het regelen anders loop het niet goed af met je" en/of "Wij waren vorige week met drie mannen bij jou. Ik kan me niet voorstellen dat je dat vergeten bent. Je hebt nog geen contact opgenomen met [verdachte] . Als je geen contact met hem opneemt en het regelt met [verdachte] dan komen we terug. Als je geen contact opneemt gaat dat gebeuren wat al eerder tegen je is gezegd, je bent al gewaarschuwd", in elk geval (telkens) een of meer woord(en) van gelijke dreigende aard of strekking;
subsidiair[naam 1] en/of een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 5 februari 2016 tot en met 15 februari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem, [naam 1] , voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot het teniet doen van een inschuld en/of tot de afgifte van 30.000 euro, in elk geval van enig goed/geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [bedrijf 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan [naam 1] , bestaande het geweld en/of de bedreiging met geweld daarin dat hij, [naam 1] en/of zijn mededader(s) voornoemde [slachtoffer 1] (bij zijn woonark) hebben benaderd en/of om hem heen zijn gaan staan en/of heeft/hebben gezegd: "Dan krijgt [verdachte] nog geld van jou en dat ga jij nu betalen" en/of voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben geduwd en/of bij de keel gegrepen en/of de keel van voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben dichtgeknepen en/of heeft/hebben gezegd: "Dus je gaat [verdachte] niet betalen. Dan heb je een probleem. We zullen jouw zaak en je kinderen helemaal kapot maken" en/of voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of (bijna het water in) heeft/hebben geduwd en/of voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben gedwongen te zeggen: "ik ben hem niets schuldig" en/of heeft/hebben gezegd: "Dit is niets vergeleken bij wat ik straks ga doen" en/of "10, 9, 8, 7, 6... " en/of "Ik zou maar zorgen dat je snel gaat betalen, anders loopt het slecht af met je kinderen en met je boot en de bakkerij" en/of "Je moet contact opnemen. Je moet het regelen anders loop het niet goed af met je" en/of "Wij waren vorige week met drie mannen bij jou. Ik kan me niet voorstellen dat je dat vergeten bent. Je hebt nog geen contact opgenomen met [verdachte] . Als je geen contact met hem opneemt en het regelt met [verdachte] dan komen we terug. Als je geen contact opneemt gaat dat gebeuren wat al eerder tegen je is gezegd, je bent al gewaarschuwd", in elk geval (telkens) een of meer woord(en) van gelijke dreigende aard of strekking
welk feit verdachte op een of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode van 1 januari 2016 tot en met 15 februari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft uitgelokt door het verschaffen van gelegenheid, middelen en/of inlichtingen, welke uitlokking hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, die [naam 1] (telefonisch) heeft benaderd en/of tegen die [naam 1] heeft gezegd waar voornoemde [slachtoffer 1] woonde en/of dat die [slachtoffer 1] fysieke problemen had (met zijn benen en/of rug) en/of in welke auto die [slachtoffer 1] reed en/of een geldbedrag (van 5000 euro of 10.00 euro) in het vooruitzicht heeft gesteld.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bespreking van in hoger beroep gevoerde verweren

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ook van het subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, omdat van een bedreiging van de aangever [slachtoffer 1] geen sprake is geweest, laat staan dat de verdachte anderen daartoe heeft bewogen. Daartoe is, kort samengevat, aangevoerd dat het feit dat sprake is geweest van een poging om de aangever te imponeren, niet maakt dat van daaruit de stap naar bedreiging kan worden gemaakt. De ontmoeting met de aangever in een vervelende sfeer kan niet als een poging tot afpersing worden gekwalificeerd. Aan het bewijs van het subsidiair tenlastegelegde staat verder in de weg dat de verdachte niet méér mensen heeft ingeschakeld om met de aangever te gaan praten, maar dat medeverdachte [naam 1] daartoe zelf het initiatief heeft genomen. Ook blijkt niet dat de verdachte een beloning in het vooruitzicht heeft gesteld aan [naam 1] en dat hij daardoor zou zijn bewogen tot het plegen van het feit. Ten slotte staat de vrijspraak van [naam 1] in de weg aan een veroordeling van de verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte aan [naam 1] heeft verteld dat hij geld tegoed had van [slachtoffer 1] maar dat [slachtoffer 1] niet thuis gaf, waarop verdachte en [naam 1] overeen zijn gekomen dat [naam 1] [slachtoffer 1] zo bang zou maken dat hij tot betaling zou overgaan. De verdachte heeft [naam 1] verteld waar [slachtoffer 1] woonde en in welke auto hij reed en was zich ervan bewust dat [naam 1] met voornoemd doel een of meer anderen met een imponerend fysiek naar [slachtoffer 1] mee zou nemen. Voorts heeft de verdachte aan [naam 1] beloofd dat hij zou delen in de opbrengst als [slachtoffer 1] zou betalen. Enkele dagen na het bezoek aan [slachtoffer 1] door onder meer [naam 1] heeft de verdachte met [naam 1] afgesproken dat de laatste [slachtoffer 1] nog een keer (telefonisch) zou benaderen om de druk erop te houden.
Voor zover het verweer uitgaat van een andere lezing van de gebeurtenissen, mist het feitelijke grondslag.
Uit de bewijsmiddelen volgt voorts dat het opzet van de verdachte erop gericht was dat [naam 1] en een ander of anderen, met het oogmerk zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen, zou proberen [slachtoffer 1] door bedreiging met geweld - het intimideren, uiten van dreigementen en scheppen van een dreigende sfeer - zouden dwingen tot de afgifte van € 30.000,00. Aanwijzingen dat bij de uitvoering door [naam 1] en de zijnen van het door de verdachte beoogde feit verder zou zijn gegaan dan waarop het opzet van de verdachte was gericht, ontbreken. Die uitvoering kwalificeert het hof, anders dan door de raadsman bepleit, als een poging tot afpersing door twee of meer verenigde personen. De verdachte geldt als uitlokker van dit feit.
Het gegeven, ten slotte, dat [naam 1] bij vonnis van 20 juli 2017 door de rechtbank Amsterdam is vrijgesproken van poging tot afpersing, staat er niet aan in de weg de verdachte als uitlokker van de door [naam 1] en anderen uitgevoerde poging tot afpersing te veroordelen. Daarbij heeft het hof er mede acht op geslagen dat het hof tot een andere vaststelling van de feitelijke gang van zaken komt dan die waarop de rechtbank haar oordeel heeft gebaseerd en dat de rechtbank bij de vorming van haar oordeel – anders dan het hof – geen rekening heeft kunnen houden met de in 2019 ten overstaan van de raadsheer-commissaris afgelegde verklaringen van [naam 1] en [naam 2] .
Het hof verwerpt de door de raadsman gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak en komt tot een bewezenverklaring van het aan de verdachte subsidiair ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
[naam 1] en personen op tijdstippen gelegen in de periode van 5 februari 2016 tot en met 15 februari 2016 te Amsterdam, ter uitvoering van het door [naam 1] voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door met bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van 30.000 euro, toebehorende aan [slachtoffer 1] , bestaande de bedreiging met geweld daarin dat [naam 1] en zijn mededaders [slachtoffer 1] (bij zijn woonark) hebben benaderd en om hem heen zijn gaan staan en hebben gezegd: "Dan krijgt [verdachte] nog geld van jou en dat ga jij nu betalen" en "Dus je gaat [verdachte] niet betalen. Dan heb je een probleem. We zullen jouw zaak en je kinderen helemaal kapot maken" en "Dit is niets vergeleken bij wat ik straks ga doen" en "Ik zou maar zorgen dat je snel gaat betalen, anders loopt het slecht af met je kinderen en met je boot en de bakkerij" en "Je moet contact opnemen. Je moet het regelen anders loopt het niet goed af met je" en "Wij waren vorige week met drie mannen bij jou. Ik kan me niet voorstellen dat je dat vergeten bent. Je hebt nog geen contact opgenomen met [verdachte] . Als je geen contact met hem opneemt en het regelt met [verdachte] dan komen we terug. Als je geen contact opneemt gaat dat gebeuren wat al eerder tegen je is gezegd, je bent al gewaarschuwd", welk feit verdachte op tijdstippen in de periode van 1 januari 2016 tot en met 15 februari 2016 in Nederland, opzettelijk heeft uitgelokt door het verschaffen van inlichtingen, welke uitlokking hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, tegen die [naam 1] heeft gezegd waar voornoemde [slachtoffer 1] woonde en in welke auto die [slachtoffer 1] reed en een geldbedrag in het vooruitzicht heeft gesteld.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
uitlokking van poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 38 uren, subsidiair 19 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand en een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, met een proeftijd voor de duur van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een zakelijk conflict met een oud-werkgever willen beslechten op een volstrekt niet toelaatbare manier. Omdat de oud-werkgever niet aan de verdachte wilde betalen waarop de verdachte recht meende te hebben – een bedrag van € 30.000,00 – heeft hij anderen op hem afgestuurd om hem zo bang te maken dat hij toch zou betalen. Bij de uitvoering van dit door de verdachte uitgelokte strafbare feit zijn niet alleen bedreigingen geuit gericht op het slachtoffer, maar ook op zijn zaak en zijn kinderen. Het hof rekent het de verdachte ten zeerste aan dat hij op deze primitieve en voor het slachtoffer en zijn omgeving buitengewoon angstaanjagende wijze voor eigen rechter heeft willen spelen. Het hof neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking dat het niet aan de verdachte, maar aan het ingrijpen van de politie is te danken dat de voortzetting van de afpersing niet volledig is geëscaleerd. Immers, in een telefoongesprek tussen de door de verdachte ingeschakelde uitvoerders van de afpersing werd erover gesproken bij het volgende bezoek aan het slachtoffer een mes mee te nemen. Dergelijke feiten hebben niet alleen grote impact op de slachtoffers, en in dit geval hun naasten, maar veroorzaken ook meer in het algemeen gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Naar het oordeel van het hof rechtvaardigt de ernst van het feit, bezien in het licht van de straffen die in soortgelijke gevallen worden uitgesproken, zonder meer de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van enkele maanden. Het hof zal daartoe echter niet overgaan. Daarbij is betrokken dat de verdachte, zoals uit een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 november 2019 naar voren komt, in zijn leven nooit eerder met justitie in aanraking is geweest. Dat wijst erop dat sprake kan zijn van een eenmalige ernstige misstap, die zijn grond mede zou kunnen vinden in de psychische toestand waarin de verdachte zich destijds bevond. Ook slaat het hof acht op het door de Reclassering Nederland over de verdachte opgemaakte rapport van 21 oktober 2016, waarin gewag wordt gemaakt van verdachtes ‘inadequate copingvaardigheden en gebrekkige probleemhantering’. Dat is een probleem dat niet vanzelf weg gaat, hoewel van de strafvervolging een leereffect kan zijn uitgegaan. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij verklaard dat hij, ook omdat zijn echtgenote vindt dat hij de kwestie moet laten rusten, geen werk meer maakt van de inning van het geld waarop hij recht meent te hebben. Het opleggen van de door het hof gerechtvaardigd geoordeelde gevangenisstraf in een voorwaardelijke vorm kan in dit verband dienen als stok achter de deur. Om toch recht te kunnen doen aan de ernst van het feit en de ernst van de gevolgen daarvan zal het hof aan de verdachte daarnaast een taakstraf opleggen die de door de rechtbank opgelegde straf ruimschoots overstijgt.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.400,00, bestaande uit een bedrag van € 1.600,00 ter compensatie van materiële schade (de helft van de kosten van de aanschaf van een alarm-/camerasysteem voor de woonboot van de benadeelde partij) en een bedrag van € 800,00 ter vergoeding van immateriële schade. Namens de benadeelde partij is daarbij aangevoerd dat de benadeelde zich als gevolg van de bedreigingen niet meer veilig voelde in zijn woning en daarom na 15 februari 2016 onmiddellijk een alarmsysteem en camera heeft laten installeren op zijn woonboot. De kosten daarvan bedroegen € 3.203,17. Hoewel deze kosten rechtstreeks verband houden met het tenlastegelegde, vordert de benadeelde partij 50% daarvan, omdat dit systeem op termijn ook een inbraakpreventieve functie heeft, zodat, volgens de benadeelde partij, in redelijkheid niet van de verdachte gevraagd kan worden de gehele kosten voor zijn rekening te nemen.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 400,00 ter vergoeding van immateriële schade. De rechtbank heeft de benadeelde partij in de vordering ten aanzien van het met betrekking tot materiële schade gevorderde niet-ontvankelijk verklaard nu de aanschaf van de alarmapparatuur is gefactureerd op naam van het bedrijf van de benadeelde partij en niet op naam van hemzelf.
De benadeelde partij heeft zich vervolgens in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De gemachtigde van de benadeelde partij heeft op 3 oktober 2019 aanvullende stukken in het geding gebracht die zien op de rechtsverhouding van de benadeelde partij tot zijn bedrijf. Ter terechtzitting in hoger beroep is namens de benadeelde partij op de vordering van de materiële schade de btw in mindering gebracht en de vordering daarom verlaagd tot een bedrag van € 1.324,00.
De raadsman heeft op grond van de door hem verzochte vrijspraak primair bepleit dat de benadeelde partij in de gehele vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard. Ten aanzien van het vereiste rechtstreeks verband tussen het tenlastegelegde en de opgevoerde materiële schade heeft hij zich – subsidiair – gerefereerd aan het oordeel van het hof, maar – kort samengevat – bepleit dat onvoldoende is komen vast te staan of het de benadeelde partij is geweest die de schade voor de aanschaf van de alarmapparatuur heeft gedragen. Ten aanzien van de opgevoerde immateriële schade heeft de raadsman het hof verzocht eenzelfde bedrag aan de benadeelde partij toe te kennen als de rechtbank heeft gedaan.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering – zoals deze in hoger beroep voorligt – integraal moet worden toegewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken, en overigens niet betwist, dat er als gevolg van het subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade is geleden. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken voldoende is gebleken dat de benadeelde partij die materiële schade heeft geleden. De factuur van 15 februari 2016 is gericht aan “ [bedrijf 1] T.a.v. [slachtoffer 1] ” en betaald van de bankrekening van [bedrijf 2] De benadeelde partij [slachtoffer 1] is via [bedrijf 3] enig aandeelhouder en bestuurder van de B.V. van wier bankrekening de factuur is voldaan. Om die reden komt de door de benadeelde partij gevorderde vermogensschade, zijnde de helft van het aan zijn B.V. gefactureerde bedrag onder aftrek van de btw, voor vergoeding in aanmerking en is de verdachte tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Dat is gefactureerd aan de B.V. van [slachtoffer 1] , staat niet aan toewijzing van het gevorderde in de weg.
Op het moment waarop de benadeelde partij overging tot aanschaf van het beveiligingssysteem was de dreiging die voor hem uitging van het bewezenverklaarde feit nog niet geluwd. Tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de door de benadeelde geleden materiële schade bestaat daarom naar het oordeel van het hof voldoende verband om te kunnen aannemen dat de benadeelde door dit handelen rechtstreeks deze schade heeft geleden, zoals bedoeld in artikel 51f, eerste lid, Sv.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij, bij gebreke van enige gemotiveerde betwisting van de zijde van de verdachte, en tegen de achtergrond van hetgeen in het kader van de bewijsvoering is vastgesteld, voldoende concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die maken dat de verdachte het oogmerk heeft gehad om de benadeelde partij ander nadeel dan vermogensschade (immateriële schade) toe te brengen, in de zin van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en sub a, van het Burgerlijk Wetboek (BW). De geleden immateriële schade komt derhalve voor vergoeding in aanmerking.
De begroting van de omvang van de immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast. Het hof heeft bij die begroting, naast op de aard en de ernst van de inbreuk op de psychische integriteit van de benadeelde partij, gelet op de omstandigheid dat hij, zoals ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, nog steeds bang voor de verdachte is en dat zijn vertrouwen in anderen is beschadigd. Uit de eerdere slachtofferverklaring blijkt bovendien dat de gebeurtenis niet alleen de benadeelde partij zelf heeft geraakt, maar dat daardoor ook angst onder zijn familieleden is ontstaan. Om die reden wilden zijn kinderen niet meer op de boot bij hun vader slapen. Bovengenoemde omstandigheden, bezien in het licht van de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters wordt toegekend, maken dat het hof de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid zal schatten op € 800,00.
Resumerend wijst het hof de vordering voor zowel de materiële schade – zoals de vordering voorligt in hoger beroep – als de immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, geheel toe en zal het de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 47, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.124,00 (tweeduizend honderdvierentwintig euro) bestaande uit € 1.324,00 (duizend driehonderdvierentwintig euro) materiële schade en € 800,00 (achthonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.124,00 (tweeduizend honderdvierentwintig euro) bestaande uit € 1.324,00 (duizend driehonderdvierentwintig euro) materiële schade en € 800,00 (achthonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
31 (eenendertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 17 februari 2016
en van de immateriële schade op 15 februari 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. J.J.I. de Jong en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van
mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
13 december 2019.
[…]

Voetnoten

1.[…]
2.[…]
3.[…]
4.[…]
5.[…]
6.[…]
7.[…]
8.[…]
9.[…]
10.[…]
11.[…]